ECLI:NL:RBDHA:2018:2872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering paspoortaanvraag voor minderjarige kinderen wegens onduidelijkheid over nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in Irak, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had aanvragen ingediend voor de afgifte van Nederlandse paspoorten voor zijn drie minderjarige kinderen, die allen in Irak zijn geboren. De minister heeft deze aanvragen buiten behandeling gesteld, omdat niet was komen vast te staan dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit bezaten. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het besluit van de minister, waarbij de minister het bezwaar van de eiser ongegrond had verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich bij de beslissing om de aanvragen buiten behandeling te stellen, heeft gebaseerd op een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Deze verklaring concludeerde dat de overgelegde Iraakse huwelijksakte en geboorteaktes met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door bevoegde instanties zijn afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de identiteit van de kinderen niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld, en dat er geen aanleiding was voor een DNA-onderzoek, omdat dit alleen de biologische band zou kunnen vaststellen en niet het juridische vaderschap.

De eiser voerde aan dat de minister ten onrechte de verklaring van onderzoek had gebruikt en dat het verslag van de hoorzitting in bezwaar onzorgvuldig was opgemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister zich op het rapport had mogen baseren, omdat de eiser niet had aangetoond dat het rapport gebreken vertoonde. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvragen om paspoorten terecht niet in behandeling had genomen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de kinderen het Nederlanderschap hadden ontleend aan de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van Dinter).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 5 december 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiser om afgifte van een Nederlands paspoort voor zijn drie minderjarige kinderen buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 14 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn verschenen H. Amin, tolk, en [persoon], werkzaam bij Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Overwegingen

1. Eiser is geboren in Irak en verkreeg door naturalisatie bij Koninklijk Besluit van 24 september 2001 het Nederlanderschap. Hij stelt te zijn getrouwd met [partner], die de Iraakse nationaliteit heeft. Eiser heeft bij de Nederlandse ambassade in Ankara aanvragen voor een Nederlands paspoort ingediend voor zijn drie, binnen dat huwelijk geboren, minderjarige kinderen, allen geboren te [plaats in Irak] in Irak. Ter onderbouwing van zijn aanvragen heeft eiser een huwelijksakte en de geboorteaktes van de kinderen overgelegd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is komen vast te staan dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Daartoe overweegt verweerder dat in de verklaring van onderzoek van 7 november 2016 van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) staat dat de door eiser overgelegde Iraakse huwelijksakte van eiser en zijn gestelde echtgenote en de Iraakse geboorteakten van de kinderen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door een daartoe bevoegde instantie zijn opgemaakt en afgegeven en dat de daarop door het Iraakse ministerie van Buitenlandse Zaken geplaatste legalisaties als vals worden beoordeeld. Hierdoor kan de identiteit van de kinderen niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Ook kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat zij zijn geboren staande het huwelijk van eiser. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de kinderen het Nederlanderschap aan eiser hebben ontleend. Er bestaat geen aanleiding een DNA-onderzoek te laten plaatsvinden, nu daarmee in plaats van het juridische alleen het biologische vaderschap kan worden vastgesteld.
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Hij voert daartoe aan dat wat betreft de legalisatiestempels niet duidelijk is of deze zijn vergeleken met referentiemateriaal vanuit het ministerie in Irak of vanuit de consulaire dienst in Den Haag. De legalisatie van de documenten heeft in Irak plaatsgevonden. Wat betreft de geboorteaktes is niet duidelijk of gebruik is gemaakt van referentiemateriaal uit dezelfde tijd als waarin de geboorteaktes zijn afgegeven en van dezelfde instantie als die de aktes heeft afgegeven, namelijk het ziekenhuis waar de belanghebbenden zijn geboren. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd, aldus eiser.
Eiser betoogt voorts dat het verslag van de hoorzitting in bezwaar onzorgvuldig is opgemaakt, nu het verslag een samenvatting is van wat er is gezegd. Op die wijze kan invloed worden uitgeoefend op hetgeen zou zijn besproken en aangevoerd. Eiser en zijn vader hebben tijdens de hoorzitting in bezwaar uitgebreid toegelicht op welke wijze er in Irak gebruik wordt gemaakt van stempels door de overheid en over de wijze waarop de documenten zijn verkregen. Verweerder heeft dat telefonisch geverifieerd bij de IND, maar nagelaten aan te geven in hoeverre zijn gesprekspartner deskundig was. Ook de omstandigheid dat die persoon niet bekend is met de door eiser weergegeven werkwijze, betekent niet dat die uitleg onjuist is. Nu eiser de resultaten van het onderzoek van Bureau Documenten gemotiveerd heeft bestreden, heeft verweerder ten onrechte gesteld dat de door eiser overgelegde foto’s en videobeelden geen bewijs kunnen zijn van het huwelijk en de geboortes van dan wel gezinsband met de kinderen. Te meer nu de gemeente [plaats] op basis van dezelfde huwelijksakte eiser wel als zijnde gehuwd heeft ingeschreven in de Basisregistratie Personen, aldus eiser. Om aan te tonen dat zijn huwelijksakte wel een echt document is, heeft hij andere huwelijksakten ter vergelijking overgelegd.
Verder betoogt eiser dat verweerder ten onrechte een DNA-onderzoek niet noodzakelijk heeft geacht. Voor het verkrijgen van het Nederlanderschap is het voldoende dat een kind door zijn Nederlandse vader wordt erkend. Niet is gebleken dat eiser belanghebbenden niet heeft erkend, zodat de biologische band wel van belang is, aldus eiser.
4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Ingevolge het tweede lid heeft, in afwijking van het eerste lid, een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet verschaft de in artikel 26 bedoelde autoriteit zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
Ingevolge het tweede lid kan de aanvrager worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (hierna: Pub) wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
Ingevolge het vierde lid wordt indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de Pub dient de aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten die voorzien zijn van zijn foto en handtekening over te leggen. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen of ondanks overlegging van deze documenten twijfel blijft bestaan over zijn identiteit, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Pub wordt een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 niet in behandeling genomen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) wordt onder vader verstaan, de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de RWN is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De wetgever hecht een groot belang aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel is verheven, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie.
5.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar uitspraak van 6 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1823) heeft overwogen, volgt uit artikel 28, tweede lid, van de Paspoortwet en artikel 9, vierde lid, van de Pub dat de bewijslast om de benodigde zekerheid te verschaffen over het gestelde Nederlanderschap bij de aanvrager berust.
5.3
Verweerder heeft aan de buitenbehandelingstelling van de aanvragen de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten ten grondslag gelegd. Dit is een deskundigenrapport. In de verklaring van onderzoek staat ten aanzien van de huwelijksakte dat de legalisatie van het Iraakse ministerie van Buitenlandse Zaken vals is, omdat deze niet correspondeert met het beschikbare referentiemateriaal. Voorts is op het document een drietal reproducties van afdrukken van inktstempels aangebracht. De gegevens in de rechthoekige reproductie van een afdruk van een inktstempel zijn handmatig geschreven aangebracht. De verschijningsvorm van de ronde reproductie van een afdruk van een inktstempel correspondeert niet met het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Gelet daarop is het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Ten aanzien van de geboorteaktes geldt eveneens dat de daarop aangebrachte legalisatie vals is en dat op het document reproducties van afdrukken van inktstempels zijn aangebracht. Ook voor de geboorteaktes geldt daarom dat de ze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie, aldus de verklaring van onderzoek.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een bestuursorgaan niet mag uitgaan van een deskundigenrapport indien deze naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig en niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het bestuursorgaan zich daarop niet heeft mogen baseren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport gebreken vertoont, zodat verweerder van het rapport heeft mogen uitgaan. Bovendien heeft [persoon] ter zitting verklaard dat Bureau Documenten beschikt over voldoende referentiemateriaal, ook uit het specifieke gebied en de relevante periode. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de documenten. De door eiser overgelegde foto’s, videobeelden en getuigenverklaringen zijn niet voldoende voor een ander oordeel, nu op grond van artikel 9, vierde lid, van de Pub het Nederlanderschap van de belanghebbenden zoveel mogelijk moet worden aangetoond door middel van door bevoegde autoriteiten afgegeven documenten. Daarbij komt dat foto’s niet kunnen aantonen dat sprake is geweest van een rechtsgeldig huwelijk. Ook het uittreksel van de burgerlijke stand in Irak is onvoldoende, nu dit een kopie is en daarom niet op echtheid kan worden onderzocht. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat een DNA-onderzoek alleen de biologische band tussen eiser en de kinderen kan vaststellen, niet de juridische. Verweerder heeft derhalve kunnen afzien van een DNA-onderzoek. Verder blijkt uit de door eiser overgelegde stukken niet dat hij de kinderen formeel als zijn kinderen heeft erkend. Gelet op het voorgaande is het juridisch vaderschap niet vast komen te staan. Nu niet kan worden vastgesteld dat de kinderen het Nederlanderschap hebben ontleend aan eiser, heeft verweerder de aanvraag om aan de kinderen een Nederlands paspoort te verstrekken terecht niet in behandeling genomen. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat de vraag of de kinderen al dan niet de Iraakse nationaliteit hebben irrelevant is, aangezien met de eventuele conclusie dat ze deze niet bezitten, de Nederlandse nationaliteit nog niet gegeven is.
5.4
Ingevolge artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht wordt van het horen in bezwaar een verslag gemaakt. Hieraan zijn geen voorschriften verbonden. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat dit verslag geen letterlijke weergave van het horen hoeft te bevatten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verslag geen zakelijke weergave inhoudt van hetgeen partijen tijdens de hoorzitting naar voren hebben gebracht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.