ECLI:NL:RBDHA:2018:2872
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering paspoortaanvraag voor minderjarige kinderen wegens onduidelijkheid over nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in Irak, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had aanvragen ingediend voor de afgifte van Nederlandse paspoorten voor zijn drie minderjarige kinderen, die allen in Irak zijn geboren. De minister heeft deze aanvragen buiten behandeling gesteld, omdat niet was komen vast te staan dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit bezaten. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het besluit van de minister, waarbij de minister het bezwaar van de eiser ongegrond had verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich bij de beslissing om de aanvragen buiten behandeling te stellen, heeft gebaseerd op een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Deze verklaring concludeerde dat de overgelegde Iraakse huwelijksakte en geboorteaktes met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door bevoegde instanties zijn afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de identiteit van de kinderen niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld, en dat er geen aanleiding was voor een DNA-onderzoek, omdat dit alleen de biologische band zou kunnen vaststellen en niet het juridische vaderschap.
De eiser voerde aan dat de minister ten onrechte de verklaring van onderzoek had gebruikt en dat het verslag van de hoorzitting in bezwaar onzorgvuldig was opgemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister zich op het rapport had mogen baseren, omdat de eiser niet had aangetoond dat het rapport gebreken vertoonde. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvragen om paspoorten terecht niet in behandeling had genomen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de kinderen het Nederlanderschap hadden ontleend aan de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.