ECLI:NL:RBDHA:2018:2798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
NL17.14118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Somalische vreemdeling in het licht van de veiligheidssituatie in Mogadishu

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank diende te beoordelen of de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat er in Mogadishu geen sprake was van een zogeheten 15c-situatie, zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn. Eiser stelde dat de veiligheidssituatie in Mogadishu recent was verslechterd, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat de situatie niet zodanig uitzonderlijk was dat terugkeer naar Mogadishu in strijd zou zijn met de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk gevaar liep door Al-Shabaab en dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu niet voldeed aan de criteria voor een uitzonderlijke situatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14118

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [v-nummer],
van Somalische nationaliteit,
eiser
(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 28 november 2017 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder geweigerd om eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Douma.

Overwegingen

1.Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij eind 2015 na het voetballen samen met een groep van 20 jongeren is opgepakt door militairen van de Afrikaanse Unie en de Somalische politie. De jongeren, onder wie eiser, werden verdacht van samenwerking met Al-Shabaab. Eiser is tijdens zijn vasthouding verhoord. Na een gesprek met familieleden van eiser en de betaling van een geldsom is hij vrijgelaten.
Voorts heeft eiser verklaard dat hij in april 2016 is benaderd door leden van Al-Shabaab om zich bij hen aan te sluiten. Eiser kreeg van Al-Shabaab bedenktijd. Vervolgens zijn er twee buurtgenoten vermoord, hetgeen eiser deed besluiten om zijn land te verlaten.
2.Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Eiser is [eiser], hij is geboren op [geboortedatum], behoort tot de Hawiye bevolkingsgroep, is afkomstig uit Mogadishu (regio Benadir) en bezit de Somalische nationaliteit;
2. Eind 2015 is eiser door militairen en de Somalische politie opgepakt, vastgehouden en verhoord;
3. In april 2016 hebben leden van Al-Shabaab hem benaderd om zich bij hen aan te sluiten;
4. Twee buurtgenoten zijn door Al-Shabaab vermoord, hetgeen voor eiser de directe aanleiding is geweest om Somalië te verlaten.
3.Verweerder heeft de verklaringen onder 1 en 2 geloofwaardig geacht. De verklaringen onder 3 en 4 acht verweerder niet geloofwaardig.
4. Ten aanzien van de arrestatie door de autoriteiten (element 2) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser om die reden te vrezen heeft, nu uit eisers verklaringen niet blijkt dat de autoriteiten hem persoonlijk zochten en hij na een dag is vrijgelaten. Dit standpunt heeft eiser niet weersproken.
In geschil is of verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Controle over Mogadishu
5. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiser afgelegde verklaringen over zijn problemen met Al-Shabaab in aanmerking genomen dat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab. Eiser stelt dat verweerder dit standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Eiser heeft met zijn verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Somalië (hierna: het ambtsbericht) van oktober 2017 het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Uit de vermelding op pagina 14 van dit ambtsbericht dat de controlesituatie in veel opzichten complex en diffuus is en er een verschil is tussen wie formeel en wie informeel de controle heeft, en wie overdag en wie ’s nachts, kan anders dan eiser stelt, niet worden afgeleid dat Al-Shabaab ten tijde van belang de controle had over Mogadishu. Daarbij is ook van belang dat deze passage niet specifiek ziet op Mogadishu. Verder staat op pagina’s 27 en 75 van het ambtsbericht van oktober 2017 vermeld dat Mogadishu (tot op zekere hoogte) onder de controle staat van het Somalische regeringsleger/AMISOM. De beroepsgrond faalt.
Verklaringen over tijdstip benadering Al-Shabaab
6. Over het incident met Al-Shabaab heeft eiser in eerste instantie verklaard dat hij in de eerste maand van 2016 is benaderd. Daarna heeft hij verklaard dat het plaatsvond in januari/februari 2016 (pagina 9 van het nader gehoor). In de correcties en aanvullingen op dit gehoor is eiser hierop teruggekomen en heeft hij verklaard dat het voorval in april 2016 heeft plaatsgevonden. Aldus heeft eiser wisselend verklaard over het tijdstip van dit voorval. Dit heeft verweerder in zijn beoordeling mogen betrekken, vooral ook omdat eiser heeft verklaard dat deze gebeurtenis de aanleiding voor zijn vertrek is geweest. Hoewel eiser in beroep terecht stelt dat verweerder in het algemeen rekening moet houden met ingediende correcties en aanvullingen op een gehoor neemt dat niet weg dat een vreemdeling bij het terugkomen op een eerdere verklaring, daar wel een toereikende verklaring voor moet geven. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 27 juni 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE8260) en paragraaf 3.2.1.1 van Werkinstructie nr. 2014/10 van
1 januari 2015. Eiser heeft echter in de correcties en aanvullingen niet toegelicht waarom hij op zijn eerder afgelegde verklaringen is teruggekomen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich niet ten onrechte op het in het bestreden besluit neergelegde standpunt gesteld.
Aangifte politie
7.Eiser heeft verklaard dat zijn oma en tante, die voor hem zorgden, hem na het voorval met Al-Shabaab hebben geadviseerd om aangifte te doen bij de politie. Eiser heeft deze adviezen niet opgevolgd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vaag heeft verklaard over de reden waarom hij deze adviezen niet heeft opgevolgd. Gelet op eisers eigen ervaringen was het hem bekend dat de politie actief optreedt tegen Al-Shabaab. Dat hij heeft afgezien van aangifte omdat, zoals hij verklaart, bij de regering spionnen werkzaam zijn en Al-Shabaab sterker zou zijn dan de regering valt hiermee niet te rijmen. Dat in het ambtsbericht van oktober 2017 (pagina 75) staat vermeld dat volgens de United Nations High Commissioner for Refugees bescherming door de overheid in Mogadishu in het algemeen niet voorhanden is, doet niet af aan de vage verklaringen van eiser over het niet opvolgen van het advies van zijn oma en tante. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
Verblijf thuis
8. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder het bevreemdingwekkend heeft kunnen vinden dat eiser na het voorval met Al-Shabaab bij zijn oma is blijven wonen en niet bij andere familieleden in Mogadishu heeft verbleven. Het ligt immers in de rede dat de leden van Al-Shabaab eiser, als zij hem alsnog zouden willen inlijven, daar zouden zoeken. Dat eiser ziek zou zijn, en daarom niet opnieuw door Al-Shabaab zou zijn benaderd, heeft hij niet met stukken onderbouwd. Deze onderbouwing had verwacht mogen worden, ook omdat eiser stelt dat hij voor zijn klachten in een apotheek is behandeld door een arts en hij medicijnen heeft gekregen.
Verklaringen vertrek
9. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser vage en wisselende verklaringen heeft afgelegd over het tijdstip van zijn vertrek uit Somalië. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij na het Ramadan-feest in 2016 is vertrokken (Ramadan viel dat jaar in de periode van 6 juni tot 5 juli), terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij iets meer dan een maand na het bezoek van Al-Shabaab thuis bij zijn oma is gebleven. Gelet op eisers verklaring dat het gesprek met Al-Shabaab in april heeft plaatsgevonden, moet sprake zijn geweest van een verblijf bij zijn oma van in ieder geval ruim twee maanden. De verklaring van eiser dat hij de tijdstippen bij benadering heeft gegeven is onvoldoende voor een ander oordeel. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat eiser in het gehoor aanmeldfase heeft verklaard dat hij Somalië eind 2016 heeft verlaten (pagina 4).
Conclusie benadering Al-Shabaab
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser door leden van Al-Shabaab is benaderd. Hetgeen verweerder heeft gesteld over de wijze waarop Al-Shabaab eisers naam en woonadres te weten is gekomen en de wijze waarop hem na de benadering bedenktijd is gegeven, en hetgeen daartegen is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
Moord buurtgenoten
11. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser er niet in geslaagd is om de moord door Al-Shabaab van twee buurtgenoten aannemelijk te maken. Eiser heeft geen specifieke datum kunnen noemen waarop deze moord heeft plaatsgevonden. Omdat dit incident voor eiser eveneens de directe aanleiding is geweest om zijn land te verlaten, mocht dit wel van hem worden verwacht. Ook wekt het bevreemding dat eiser na de gestelde moord op de buurtgenoten nog anderhalve maand in zijn eigen woning heeft verbleven, omdat hij eenvoudig op dit adres zou zijn te traceren. Dat eiser geen andere keuze zou hebben omdat zijn oma hem verzorgde en hij niet terecht kon bij andere familieleden, heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. Gelet hierop heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat twee buurtgenoten zijn vermoord.
Conclusie individueel asielrelaas
12.Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op grond van zijn individuele asielrelaas niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Algemene situatie Mogadishu
13.Eiser heeft betoogd dat de veiligheidssituatie in Mogadishu sterk is verslechterd. Hiertoe heeft hij in de zienswijze naar voren gebracht dat in het afgelopen jaar sprake is geweest van een sterke toename van het aantal burgerslachtoffers door geïmproviseerde explosieven. Terugkeer naar Mogadishu is dan ook in strijd met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000, aldus eiser. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser in de zienswijze gewezen op het ambtsbericht van oktober 2017. In beroep heeft eiser dit ambtsbericht nogmaals ingeroepen en, in aanvulling hierop, een brief overgelegd van VluchtelingenWerk Nederland van 7 december 2017, met 27 bijlagen over de veiligheidssituatie en de aanwezigheid/activiteiten van Al-Shabaab in Mogadishu.
14. In het voornemen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in Somalië, en Mogadishu in het bijzonder, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bescherming biedt. In dit verband heeft verweerder verwezen naar het ambtsbericht van december 2014 en het ambtsbericht van maart 2016.
In reactie op de zienswijze heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat eiser nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat terugkeer in strijd is met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 19 september 2017 (AWB 17/1441). In deze uitspraak is geoordeeld dat uit het ambtsbericht van maart 2016 blijkt dat de veiligheidssituatie in Mogadishu, hoewel precair, is verbeterd en dat sinds 2014 het aantal incidenten en slachtoffers (fors) is gedaald.
15. De rechtbank stelt vast dat eiser in de zienswijze, onder verwijzing naar het ambtsbericht van oktober 2017, heeft betoogd dat de veiligheidssituatie in Mogadishu recent is verslechterd en om die reden sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. Hierop is verweerder in het bestreden besluit niet ingegaan. De verwijzing in het besluit naar de uitspraak van 19 september 2017 acht de rechtbank in dit verband niet toereikend, nu die uitspraak, waarin het ambtsbericht van maart 2016 (verslagperiode 1 december 2014 tot 31 december 2015) wordt genoemd, geen betrekking heeft op de actuele veiligheidssituatie. Reeds hierom heeft verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd dat zich in Mogadishu geen uitzonderlijke situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. Daarom is het beroep gegrond.
16.In het verweerschrift is verweerder ingegaan op het door eiser in de zienswijze genoemde ambtsbericht van oktober 2017 en de door eiser in beroep overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat, hoewel daaruit blijkt dat de situatie in met name Mogadishu is verslechterd, de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd tussen Al-Shabaab en het regeringsleger/AMISOM, geen aanleiding geven om aan te nemen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. Hierbij heeft verweerder van belang geacht dat slachtoffers met name te betreuren zijn als gevolg van gerichte acties tegen bepaalde groepen. Tot slot heeft verweerder ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage, van 7 december 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:14385).
17.Gelet op hetgeen verweerder in het verweerschrift naar voren heeft gebracht zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
18.In paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat onder het kopje ‘Uitzonderlijke situatie’ het volgende vermeld over artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000:
‘Er is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU) indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.
Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:
• de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;
• de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;
• de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;
• de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.’
Deze criteria zijn gebaseerd op het (ook op Mogadishu betrekking hebbende) arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juni 2011 in zaken nrs. 8319/07 en 11449/07, Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk.
19. Uit het ambtsbericht van oktober 2017 blijkt dat de veiligheidssituatie in Somalië tijdens de verslagperiode (januari 2016 - 17 oktober 2017) onveranderd slecht was (pagina 25). In 2016 is de veiligheidssituatie in Mogadishu verslechterd ten opzichte van 2015. Deze veiligheidssituatie is nog meer verslechterd sinds de nationale verkiezingen en het aantreden van de nieuwe Somalische president begin 2017 (pagina 27 en 28). Als reactie op de maatregelen van de regering pleegde Al-Shabaab meer aanslagen in Mogadishu.
In 2017 vonden dagelijks aanslagen plaats in Mogadishu waarbij dodelijke slachtoffers te betreuren waren. De aanslagen zijn sinds 2016 grootschaliger geworden. In de eerste vijf maanden van 2017 zijn ongeveer evenveel burgerslachtoffers gevallen als in heel 2016. In het ambtsbericht van oktober 2017 is een overzicht opgenomen van aanslagen die tijdens de verslagperiode in Mogadishu hebben plaatsgevonden, met daarbij genoemd het aantal doden en gewonden. In het verweerschrift heeft verweerder het rapport ‘Country of Origin Information Report, Somalia Security situation’ van EASO van december 2016 aangehaald, waaruit blijkt dat ACLED in de periode 1 januari 2016 tot 31 augustus 2017 in de regio Benadir 939 incidenten heeft gerapporteerd, wat naar schatting resulteerde in 1244 doden.
In het ‘Fact finding mission report Somalia; Sicherheitslage in Somalia. Bericht zur österreichisch-schweizerischen FFM’ van het Oostenrijkse Bureau voor Immigratie en Asiel (BFA) van augustus 2017 (bijlage 5 bij de in beroep overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland) staat dat de veiligheidssituatie in Mogadishu in het tweede kwartaal van 2017 lijkt te zijn verbeterd.
Ten aanzien van de stroom ontheemden vermeldt het ambtsbericht dat meer dan een miljoen mensen voor november 2016 ontheemd zijn geraakt, met name door het conflict en dat sinds november 2016 meer dan 700.000 personen door de droogte ontheemd zijn geraakt. Negentig procent van de ontheemden is afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië. Meer dan zestig procent zou in Mogadishu willen blijven (pagina 66). In Mogadishu zouden ongeveer 400.000 ontheemden zijn. Veel ontheemden trekken naar plaatsen waar nog enige hulp wordt verleend, dat wil zeggen de steden, zoals Mogadishu.
Over de aard van het geweld vermeldt het ambtsbericht van oktober 2017 dat het geweld in Zuid- en Centraal Somalië zowel willekeurig als gericht plaatsvindt. Burgers zijn vaak niet direct doelwit, maar bijkomstige slachtoffers van aanslagen door Al-Shabaab. Bij het plegen van aanslagen in Mogadishu richtte Al-Shabaab zich met name op
overheidspersoneel en populaire hotels, maar er vielen ook veel andere (burger)slachtoffers bij deze aanslagen. De laatste jaren vallen minder slachtoffers door gevechtshandelingen. Er vallen daarentegen meer dodelijke burgerslachtoffers als gevolg van geweld door clanmilities. Het aantal geweldsincidenten uitgevoerd door clanmilities jegens burgers nam niet zozeer toe maar de incidenten hadden meer dodelijke slachtoffers tot gevolg (pagina 26). Verder staat in het ambtsbericht dat Al-Shabaab steeds geavanceerder te werk is gegaan bij het plegen van aanslagen met explosieven. Al-Shabaab gebruikte vaak een dodelijke tactiek door bermbommen en met explosieven geladen voertuigen tot ontploffing te brengen op druk bezochte markten, bij hotels of bij militaire controleposten.
20.Zoals volgt uit hetgeen onder 5.1 is overwogen, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Mogadishu onder controle staat van Al-Shabaab. Dat Al-Shabaab actief is in Mogadishu maakt dat niet anders. Hoewel uit de door partijen ingeroepen stukken naar voren komt dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu vanaf 2016 is verslechterd en het aantal incidenten en (burger)slachtoffers is toegenomen, heeft verweerder terecht naar voren gebracht dat het aantal te betreuren burgerslachtoffers, mede gelet op het totale inwoneraantal van Somalië, en Mogadishu in het bijzonder, relatief niet zo hoog is dat gesproken moet worden van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat bij de in de rapporten genoemde aantallen burgerslachtoffers geen onderscheid wordt gemaakt tussen slachtoffers van gericht geweld en willekeurige slachtoffers. Uit de rapporten zelf komt het beeld naar voren dat het geweld voornamelijk gericht is tot bepaalde groepen en niet willekeurig van aard is. Hoewel nog steeds veel aanslagen plaatsvinden waarbij burgers slachtoffer worden en gevechtsmethoden worden gebruikt, die veel slachtoffers maken, blijkt daaruit ook dat het geweld van Al-Shabaab met name is gericht tegen de Somalische autoriteiten. Ook het aantal ontheemden leidt niet tot de conclusie dat zich in Mogadishu de uitzonderlijke situatie als vorenbedoeld voordoet. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat uit het ambtsbericht blijkt dat de stroom ontheemden ook het gevolg is van droogte en honger en dat ontheemden in Somalië met name naar grote steden, zoals Mogadishu, trekken, omdat daar hulp wordt verleend.
De verwijzing ter zitting van eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL1483) treft geen doel. Anders dan in de zaak die ten grondslag lag aan die uitspraak heeft verweerder ter motivering van zijn standpunt dat in Mogadishu geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000, niet volstaan met de enkele stelling dat het aantal burgerslachtoffers geen aanleiding vormt voor het aannemen van zodanige uitzonderlijke situatie. Bij de beoordeling van de situatie in Mogadishu heeft verweerder ook de aantallen gewonden en ontheemden en de aard van het geweld betrokken.
21.Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich met de in het verweerschrift gegeven motivering terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich in Somalië, in het bijzonder in Mogadishu, ten tijde van belang voormelde uitzonderlijke situatie voordeed.
Alleenstaande minderjarige vreemdeling
22.Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn oma, bij wie eiser tot zijn vertrek heeft gewoond, niet meer voor hem kan zorgen. Dat eisers oma ziek is heeft eiser niet met documenten onderbouwd. Bovendien werd eiser niet alleen door zijn oma maar ook door zijn tante verzorgd en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat zijn tante die taak niet weer op zich zou kunnen nemen.
Conclusie
23.Het voorgaande betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van
28 november 2017 in stand zullen worden gelaten. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 november 2017;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, voorzitter, en mr. drs. M.S.T. Belt en
mr. R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel