ECLI:NL:RBDHA:2018:276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
NL17.15034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot staatloze Palestijnse afkomstig uit Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een staatloze Palestijnse afkomstig uit Syrië, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielverzoek op basis van de Dublinverordening. Eiseres stelde dat zij afhankelijk was van haar dochter, die in Nederland internationale bescherming geniet, en dat haar medische problemen een reden waren om de aanvraag in Nederland te behandelen.

Tijdens de zitting op 9 januari 2018, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, werd de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat de Staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat Spanje verantwoordelijk was, en dat er bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Spanje onredelijk zouden maken. De rechtbank overwoog dat de dochter van eiseres geen zelfstandig asiel had aangevraagd en dat er geen bewijs was van afhankelijkheid in de zin van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris op goede gronden had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij onder specialistische medische behandeling stond of dat haar medische problemen een belemmering vormden voor de overdracht aan Spanje. Ook werd vastgesteld dat de Spaanse autoriteiten op de hoogte waren van de situatie van de dochter van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 januari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.15034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.15035, plaatsgevonden op 9 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.H.H. Alnima. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres stelt dat zij staatloos Palestijnse is, afkomstig uit Syrië, en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1970.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening).
Uit Eurodac is verweerder gebleken dat eiseres op 13 augustus 2017 in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Derhalve heeft verweerder op 28 september 2017 bij Spanje een verzoek ingediend tot terugname van eiseres op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit verzoek op 3 oktober 2017 aanvaard.
Eiseres voert aan dat verweerder op grond van artikel 9 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor haar asielverzoek omdat haar dochter in Nederland internationale bescherming geniet. Eiseres voert verder aan dat verweerder de behandeling van haar aanvraag met toepassing van artikel 16, eerste lid, of artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening aan zich moet trekken, omdat haar minderjarige dochter in Nederland woont en zij en haar dochter wegens ziekte over en weer van elkaar afhankelijk zijn, omdat zij in Spanje geen enkel familielid heeft en omdat zij uit oorlogsgebied Syrië komt en staatloos is. Mocht niet worden aangenomen dat tussen eiseres en haar dochter sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, dan kan verweerder eiseres en haar dochter ingevolge artikel 17, tweede lid, alsnog op humanitaire gronden met elkaar verenigen, aldus eiseres. Eiseres stelt verder dat verweerder, gelet op de psychische gesteldheid van eiseres, deugdelijker en zorgvuldiger had moeten motiveren waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Ter onderbouwing van de afhankelijkheid en de medische problemen heeft eiseres een aantal stukken overgelegd. Zo heeft eiseres heeft een medische verklaring overgelegd van 15 november 2017, inclusief vertaling, waarin psychiater en neuropatholoog Jallal Eddin Sharba aangeeft dat eiseres meer dan tien jaar bij hem onder behandeling was wegens een ernstige, hardnekkige en chronische mentale depressie, en dat zij de behandeling moet voortzetten en permanente ondersteuning van de familie en maatschappelijke steun nodig heeft. Verder heeft eiseres overgelegd een Engelstalige medische verklaring van 17 april 2017, waaruit blijkt dat zij heeft geklaagd over ‘neurotic depression with anxiety and obsessive compulsive disorder’ en ‘dizziness and vertigo as a result of inner ear partial ischemia'. Tevens heeft eiseres overgelegd een Engelstalige medische verklaring van 28 april 2017 waaruit volgt dat zij heeft geklaagd over ‘irregular cycle and loss of consciesness’ en dat zij vanwege een bloeding een bloedtransfusie heeft gehad. Daarnaast heeft eiseres overgelegd een tweetal verklaringen van mentoren van de dochter van eiseres op de ISK in [plaats], waarin zij hun zorgen uiten over de dochter van eiseres, omdat zij zich recent vanwege bezorgdheid over haar moeder niet meer kon concentreren en een keer is flauwgevallen. Tenslotte heeft eiseres overgelegd een schriftelijke verklaring van haar dochter, waarin haar dochter omschrijft – samengevat weergegeven – hoe zij naar Nederland is gekomen en aangeeft dat haar leven zal instorten als haar moeder niet in Nederland mag blijven. Eiseres stelt dat verweerder in de aangevoerde medische problematiek aanleiding had moeten zien om het Bureau Medische Advisering (het BMA) om advies te vragen en dat verweerder bij de besluitvorming had moeten betrekken of de medische gesteldheid van eiseres aan overdracht aan Spanje in de weg staat. Voor zover verweerder aanvoert dat eiseres haar medische problemen onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, stelt eiseres zich op het standpunt dat in het geval van een eerste aanvraag niet zonder meer kan worden verlangd dat al tijdens die procedure medische stukken worden overgelegd en dat uit het door verweerder gevoerde beleid volgt dat verweerder ook een medisch advies mag aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag alsnog relevante medische problematiek naar voren komt. Volgens eiseres lag het op de weg van verweerder om, alvorens te beslissen op de vraag of overdracht van eiseres aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt, nadere informatie te verkrijgen over haar medische problemen. Eiseres stelt verder dat verweerder Spanje, in strijd met punt 16 van de préambule van de Dublinverordening en artikel 16, niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de dochter van eiseres in Nederland verblijft en dat zij juist naar Nederland is gekomen om met haar dochter herenigd te worden. Hierdoor heeft Spanje volgens eiseres ten onrechte en op grond van onjuiste informatie de verantwoordelijkheid op zich genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep van eiseres op artikel 9 van de Dublinverordening slaagt niet nu de dochter van eiseres in het kader van nareis in het bezit is gesteld van een afgeleide verblijfsvergunning. Zij heeft niet zelfstandig asiel aangevraagd zodat zij geen internationale bescherming geniet.
Het beroep van eiseres op artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, slaagt evenmin.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van Dublinverordening zorgen de lidstaten er normaliter voor dat, wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen. De rechter zal die beoordeling terughoudend dienen te toetsen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3145).
Naar het oordeel van de rechtbank concludeert verweerder niet ten onrechte dat van afhankelijkheid in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening in het geval van eiseres en haar dochter niet is gebleken. Uit de door eiseres overgelegde medische stukken noch uit de verklaringen van de dochter en haar mentoren blijkt dat eiseres of haar dochter afhankelijk zijn van zorg, laat staan dat deze zorg alleen door henzelf kan worden geboden. Ook uit de verklaring van psychiater en neuropatholoog Jallal Eddin Sharba, van 15 november 2017, inhoudende onder meer dat eiseres permanente ondersteuning van de familie en maatschappelijke steun nodig heeft, volgt dit niet. Verder heeft verweerder bij de beoordeling of sprake is van afhankelijkheid in hier bedoelde zin van belang mogen achten dat de dochter van eiseres al sinds 15 maart 2017, met toestemming van eiseres, in het kader van gezinshereniging bij haar vader in Nederland verblijft. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres derhalve niet op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich hoeven trekken.
Het beroep van eiseres op artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, slaagt evenmin.
Ingevolge het door verweerder ter zake gevoerde beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, dient de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend te toetsen (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1666).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat er in casu geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiseres aan Spanje, en daarmee ook het niet herenigen van eiseres en haar dochter, van een onevenredige hardheid getuigt. Van een uniek feitencomplex dan wel van een bijzonder samenstel van factoren waar de toepasselijke wet- en regelgeving niet in heeft voorzien is geen sprake. Eiseres heeft geen recente medische stukken overgelegd waaruit volgt dat zij momenteel onder specialistische medische behandeling staat of dat zij dergelijke behandeling behoeft. Verder zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om betrokkene te behandelen en heeft verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mogen aannemen dat Spanje dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht eventuele medische problemen goed te kunnen behandelen. Zoals hierboven al is overwogen blijkt uit de door eiseres overgelegde stukken voorts niet dat eiseres of haar dochter zorg behoeven, laat staan dat alleen zijzelf die zorg over en weer kunnen bieden. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van de bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste of tweede lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiseres onverplicht aan zich te trekken.
Het standpunt van eiseres dat verweerder in de aangevoerde medische problematiek aanleiding had moeten zien om BMA om advies te vragen en dat het, voor zover de medische stukken die door eiseres zijn overgelegd daartoe onvoldoende aanleiding geven, aan verweerder was om nadere informatie te verkrijgen over de medische problemen van eiseres, slaagt niet. Het is aan eiseres om haar gestelde medische problemen met stukken te onderbouwen. Nu uit de door eiseres overgelegde medische stukken niet blijkt dat zij momenteel onder specialistische medische behandeling staat of dat zij dergelijke behandeling behoeft, heeft verweerder het BMA niet om advies hoeven vragen.
Ook het standpunt van eiseres dat verweerder Spanje niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de dochter van eiseres in Nederland verblijft en dat Spanje daardoor ten onrechte en op grond van onjuiste informatie het terugnameverzoek heeft aanvaard, slaagt niet. Uit het terugnameverzoek van 28 september 2017 blijkt immers dat verweerder Spaanse autoriteiten wel degelijk van het verblijf van de dochter van eiseres bij haar vader in Nederland op de hoogte heeft gesteld.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2018.
Griffier
Rechter
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel