[eiseres] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I Aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) danwel ingevolge artikel 392 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) aan de Hoge Raad als prejudiciële vraagstellingen voorlegt:
a) of de wijze waarop punitieve sancties ingevolge de Wahv op basis van registervergelijking van door de RDW beheerde registers tot stand komen, aan betrokkenen bekend worden gemaakt, waarop deze door een onafhankelijke rechter getoetst kunnen worden en waarop deze tenuitvoergelegd worden middels incassomaatregelen, voldoet aan de minimaal te stellen eisen in het kader van het EEG-verdrag, zoals gelijke behandeling van EU-onderdanen en het vrije verkeer van goederen en personen, artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten in de EU (hierna: het Handvest), de artikelen 6, 8 en 13 Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), de artikelen 2.4, 3.2, 3.40 en 4.8 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), artikel 27 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de artikelen 430 en 439 Rv;
b) of de wetgeving waarbij de kentekenregistratie door de RDW/Ministerie bepalend is gemaakt voor de oplegging van een punitieve sanctie aan de kentekenhouder zonder dat feitelijk vast komt te staan dat aan de kentekenhouder een verwijt kan worden gemaakt dat er een voertuig onverzekerd is en niet is gekeurd en waarbij de boeteoplegging, de bekendmaking daarvan en de andere punitieve incassomaatregelen aan de toetsing door de rechter zijn onttrokken, voldoet aan de minimaal in het kader van art 6 EVRM en art 47 van het Handvest te stellen eisen;
c) of de wijze, waarop de RDW in het kader van de Wahv de persoonsgegevens van de door haar beheerde registers punitief verwerkt en het correctierecht toepast voldoet aan de minimaal te stellen eisen die in het kader van artikel 8 EVRM, de EU-richtlijnen 95/46 en 2016/680, artikel 10 Grondwet en de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) kunnen worden gesteld;
d) of de totstandkoming van machtiging tot gijzeling rechtmatig is en of deze gijzelingsbevelen (executoriale titels) alleen maar rechtmatig ten uitvoer kunnen worden gelegd door de deurwaarder en indien deze vooraf zijn gegaan door de in artikel 430 lid 3 Rv dwingendrechtelijk voorgeschreven betekening en aanzegging en met inachtneming van de artikelen 585 tot en met 592, 594, 598 en 600 d, e, f Rv;
e) of het gebrek aan toetsing door een onafhankelijke rechter binnen 24 uur na de vrijheidsbeneming niet tot onrechtmatigheid van de gijzelneming leidt;
althans,
II voor recht verklaart dat de Staat na 14 oktober 2003 met betrekking tot de voertuigverplichtingen van genoemd voertuig geen bevoegdheid had aan [eiseres] boetes op te leggen;
III voor recht verklaart de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door tot boeteoplegging wegens het onverzekerd en niet gekeurd zijn van een voertuig over te gaan zonder dat bewezen is, vastgesteld door een rechter, dat zij dit motorrijtuig binnen de Nederlandse rechtssfeer doet deelnemen of toelaat dat het deelneemt aan het verkeer en haar dienaangaande een verwijt treft;
IV voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig (in strijd met artikel 430 lid 3 Rv) heeft gehandeld dan wel nagelaten door niet alvorens tot aanhouding c.q. tenuitvoerlegging van een machtiging tot gijzeling over te gaan, deze machtiging tot gijzeling in persoon aan [eiseres] te betekenen en alsnog aan te zeggen binnen twee dagen haar verplichtingen na te komen en tot ten uitvoerlegging is over gegaan, zonder inachtneming van de artikelen 585 tot en met 592, 594, 598 en 600 d, e, f Rv terwijl [eiseres] onmachtig was te betalen;
V voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld dan wel nagelaten bij de tenuitvoerlegging van een machtiging tot gijzeling door [eiseres] niet binnen 24 uur na de vrijheidsbeneming voor de rechter te geleiden ter toetsing van de rechtmatigheid van de detentie/gijzeling;
VI voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld dan wel nagelaten door [eiseres] na de vrijheidsbeneming niet binnen drie uur te voorzien van rechtsbijstand door een advocaat;
VII voor recht verklaart dat de Staat jegens [eiseres] onrechtmatig tekort is geschoten in haar zorgplicht dat de RDW als registerhouder van het kentekenregister en als oplegger van de boete er niet voor heeft gezorgd dat feitelijk juiste persoonsgegevens verwerkt zijn;
VIII voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig machtigingen tot gijzeling heeft verkregen en onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd;
IX voor recht verklaart dat de politie geen bevoegdheid met betrekking tot de incasso van de boetes en verhogingen en kosten en executie van maatregelen heeft anders dan ter assistentie van de deurwaarder bij de executie van executoriale titels;
X de Staat veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
XI de Staat veroordeelt in de kosten van de procedure.