ECLI:NL:HR:2003:AE9093

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02115/02 (CW 2346)
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de rechter bij administratieve sancties opgelegd aan kentekenhouders

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet. De zaak betreft een administratieve sanctie die was opgelegd aan de besloten vennootschap Contract Lease Beheer B.V. voor een snelheidsovertreding. De betrokkene, die feitelijk de gedraging had verricht, stelde dat hem ten onrechte de toegang tot de rechter was onthouden omdat hij geen machtiging had overgelegd om namens de vennootschap beroep in te stellen. De kantonrechter had de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, wat leidde tot hoger beroep bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Het Hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en wees de zaak terug voor behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat in gevallen waarin de administratieve sanctie is opgelegd aan een ander dan degene die de gedraging heeft verricht, ook deze laatste in bezwaar en beroep kan komen. Dit is van belang voor de waarborging van het recht op toegang tot de rechter, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en oordeelde dat de zaak terug moest naar de kantonrechter voor verdere behandeling, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsgang bij administratieve sancties en bevestigt dat de toegang tot de rechter niet mag worden belemmerd door formele vereisten zoals het ontbreken van een machtiging, wanneer dit het recht op een eerlijk proces in gevaar brengt. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever geen ruimte heeft geboden voor beroep door degene die de gedraging heeft verricht, maar dat de toegang tot de rechter in dit geval niet mag worden ontzegd.

Uitspraak

14 januari 2003
Strafkamer
nr. 02115/02 CW
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang der wet van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 oktober 2001, (nummer WAHV 01/00227; NJ 2001, 679; VR 2002, 10), gegeven op het hoger beroep als bedoeld in art. 14, tweede lid, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) in de zaak van: [betrokkene], wonende [woonplaats].
1. Procesgang
1.1. Bij inleidende beschikking is aan de besloten vennootschap Contract Lease Beheer B.V. als kentekenhoudster een administratieve sanctie van zestig gulden, opgelegd ter zake van "overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom (gedragsregel); t/m 10 km per uur", welke gedraging zou zijn verricht op 31 mei 2000 op de Provincialeweg N322, Van Heemstraweg, in de gemeente Maasdriel.
1.2. [Betrokkene] heeft tegen deze oplegging van een administratieve sanctie beroep ingesteld bij de Officier van Justitie. De Officier van Justitie heeft dit beroep bij beschikking van 9 december 2000 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Vervolgens heeft [betrokkene] tegen de beslissing van de Officier van Justitie beroep ingesteld bij de Kantonrechter te Tiel. De Kantonrechter heeft dit beroep bij beslissing van 20 maart 2001 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [betrokkene], "hoewel daartoe diverse malen schriftelijk en zelfs telefonisch gemaand", geen machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is namens Contract Lease Beheer B.V. beroep in te stellen tegen de beslissing van de Officier van Justitie.
1.4. Tegen deze beslissing van de Kantonrechter heeft [betrokkene] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Het Hof heeft de beslissing van de Kantonrechter vernietigd en de zaak teruggewezen ter behandeling en beslissing met inachtneming van zijn arrest.
2. Het arrest van het Hof
Het bestreden arrest houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"3.3. De kantonrechter heeft de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, omdat hij geen machtiging heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is namens Contract Lease Beheer B.V. beroep in te stellen tegen de beslissing van de officier van justitie, houdende niet-ontvankelijkverklaring in het beroep.
3.4. De betrokkene stelt dat hem ten onrechte de toegang tot de rechter is onthouden, omdat de administratieve sanctie weliswaar niet aan hem is opgelegd, maar hij deze feitelijk wel moet betalen. Hij beroept zich daarbij op een uitspraak van
de Hoge Raad van 14 juli 2000, NJB 2000, nr. 26 in een zaak die vergelijkbaar zou zijn met de onderhavige.
3.5. Nu de administratieve sanctie niet aan de betrokkene is opgelegd, zou hij strikt genomen niet uit eigen hoofde doch slechts namens de leasemaatschappij in bezwaar en beroep kunnen komen. Aldus zou het recht op toegang tot de rechter onvoldoende zijn gewaarborgd voor degene die de gedraging feitelijk heeft verricht en die - zoals in het onderhavige geval - naar aan te nemen valt door de leasemaatschappij ook aansprakelijk kan worden gesteld voor de door deze betaalde administratieve sanctie. Daarom moet worden aangenomen dat in gevallen waarin de administratieve boete is opgelegd aan een ander dan degene die feitelijk de gedraging heeft verricht, ook deze laatste, naast degene aan wie de
administratieve sanctie is opgelegd in bezwaar en beroep kan gaan. In die situatie dient in voorkomend geval met het oog op de toepassing van het bepaalde in art. 6:11 Awb rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de beschikking aanvankelijk is verzonden aan de kentekenhouder van het voertuig.
3.6 Uit het vorenoverwogene volgt, dat de kantonrechter door de betrokkene wegens het ontbreken van een machtiging van de rechtspersoon aan wie de administratieve sanctie was opgelegd niet-ontvankelijk te verklaren de betrokkene ten onrechte de toegang tot de rechter heeft onthouden, waarmee het in art. 6 EVRM verankerde recht van de betrokkene van toegang tot de rechter is geschonden.
3.7 Hoewel het bepaalde in art. 14, eerste lid, WAHV gelet op de hoogte van de opgelegde sanctie hoger beroep van de beslissing van de kantonrechter uitsluit, heeft de kantonrechter naar volgt uit het in r.o. 3.6 overwogene zo fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging geschonden, dat de betrokkene desondanks in zijn hoger beroep moet worden ontvangen.
3.8 Het vorenoverwogene leidt er toe, dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de kantonrechter ter behandeling en beslissing met inachtneming van het vorenoverwogene."
3. Geding in cassatie
De voordracht en vordering tot cassatie in het belang der wet van de Advocaat-Generaal Machielse strekken tot vernietiging van het arrest van het Hof. De voordracht en vordering zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat in het geval dat een administratieve sanctie is opgelegd aan - kort gezegd - de kentekenhouder van het motorrijtuig met of door middel waarvan een gedraging in de zin van art. 2, eerste lid, WAHV is verricht, degene die feitelijk die gedraging heeft verricht uit eigen hoofde beroep kan instellen tegen de oplegging van de sanctie.
4.2. In art. 2, eerste lid, WAHV is bepaald dat ter zake van de in de bijlage van deze wet omschreven gedragingen administratieve sancties worden opgelegd op de wijze bij die wet bepaald.
Art. 4, eerste lid, WAHV houdt in dat de administratieve sanctie wordt opgelegd bij een beschikking.
Op grond van art. 5 WAHV wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is (hierna: de kentekenhouder). Art. 5a WAHV bevat een vergelijkbare regeling ten aanzien van een gedraging die heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarmee een aanhangwagen waarvoor een kenteken is vereist, wordt voortbewogen.
Art. 6 WAHV stelt voor degene tegen wie de inleidende beschikking is gericht, beroep open bij de officier van justitie tegen de oplegging van een administratieve sanctie.
In art. 8 WAHV is bepaald dat de officier van justitie de inleidende beschikking vernietigt, indien - in het geval van art. 5 onderscheidenlijk art. 5a - de kentekenhouder het in art. 8 onder a vermelde aannemelijk maakt dan wel de in die bepaling onder b dan wel c bedoelde bescheiden overlegt. In die - limitatief opgesomde - gevallen is de officier van justitie op grond van dat art. 8 bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie aan onder anderen degene die de gedraging heeft verricht, en is alsdan onder meer art. 6 WAHV van overeenkomstige toepassing. In zo een geval staat dus voor degene die de gedraging heeft verricht, beroep open bij de officier van justitie tegen de oplegging van de administratieve sanctie.
Voorts staat op grond van de art. 9 en 14 WAHV uitsluitend voor degene tegen wie de inleidende beschikking is gericht en die beroep bij de officier van justitie heeft ingesteld, beroep open bij de kantonrechter (thans de rechtbank) en vervolgens - in een aantal in de wet geregelde gevallen - hoger beroep bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
4.3. In het arrest van de Hoge Raad van 15 juli 1993, NJ 1994, 177 is art. 5 WAHV als volgt uitgelegd. Bij de oplegging van een administratieve sanctie op de voet van die bepaling aan de kentekenhouder wordt aan deze niet een gedraging als bedoeld in art. 2, eerste lid, WAHV verweten. Alsdan komt op de kentekenhouder slechts de last te rusten het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie te voldoen voor degene die zich heeft schuldig gemaakt aan de desbetreffende gedraging, om dat bedrag vervolgens desgewenst op deze te verhalen. Laat de kentekenhouder na de daartoe geëigende maatregelen te nemen - waaronder begrepen de aanwending van hem ten dienste staande burgerrechtelijke mogelijkheden - dan neemt hij het risico in dat verhaal niet te zullen slagen.
4.4. Mede gelet hierop, moet worden aangenomen dat art. 6 WAHV uitsluitend voor degene tegen wie de inleidende beschikking is gericht, beroep openstelt bij de officier van justitie tegen de oplegging van een administratieve sanctie (vgl. HR 25 februari 1992, NJ 1992, 695). De WAHV biedt dus geen ruimte voor het instellen van beroep bij de officier van justitie dan wel bij de kantonrechter onderscheidenlijk het Gerechtshof door degene die de gedraging in de zin van art. 2, eerste lid, WAHV feitelijk heeft verricht in het geval dat de inleidende beschikking betreffende die gedraging tot de kentekenhouder is gericht. Deze uitleg strookt ook met de geschiedenis van de totstandkoming van de WAHV zoals weergegeven in de aangehechte voordracht en vordering onder 4. Daaruit blijkt dat de wetgever een dergelijke voorziening onder ogen heeft gezien doch als ongewenst van de hand heeft gewezen.
4.5. Bij deze uitsluiting van de mogelijkheid van beroep door degene die de gedraging heeft verricht, moet nog worden aangetekend dat degene tegen wie de beschikking is gericht en die dus - met uitsluiting van ieder ander - bevoegd is beroep in te stellen bij de officier van justitie, zich bij het instellen en bij de behandeling van dat beroep kan doen vertegenwoordigen door een daartoe schriftelijk door hem gemachtigde, en voorts dat wanneer het beroepschrift waarbij beroep wordt ingesteld bij de officier van justitie, is ingediend door een ander dan degene tot wie de inleidende beschikking is gericht zonder dat daarbij een volmacht is gevoegd van degene tot wie de inleidende beschikking is gericht, beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat de officier van justitie de indiener van dat beroepschrift in de gelegenheid stelt alsnog een volmacht over te leggen, alvorens hem op grond van het ontbreken van die machtiging niet-ontvankelijk te verklaren.
Dat een ander dan de kentekenhouder tot wie de inleidende beschikking is gericht beroep instelt bij de officier van justitie hangt veelal samen met de omstandigheid dat die ander als bestuurder van het motorrijtuig waarmee of door middel waarvan de gedraging is verricht, hetzij zichzelf beschouwt als de meest gerede partij om in rechte feitelijke en juridische verweren te voeren hetzij door degene tot wie de inleidende beschikking is gericht, als zodanig wordt aangemerkt. Daar komt bij dat de ander in zoverre rechtstreeks belang kan hebben bij de uitkomst van de procedure, dat niet valt uit te sluiten dat de kentekenhouder, tot wie de inleidende beschikking is gericht, het bedrag van de sanctie, indien deze onherroepelijk komt vast te staan, op die ander zal verhalen (vgl. HR 7 juni 1994, VR 1995, 34 en HR 1 november 1995, VR 1995, 60). Daarbij verdient opmerking dat een dergelijke gemachtigde van de kentekenhouder in het kader van het beroep bij de officier van justitie niet alleen de in art. 8, eerste lid, WAHV aan de kentekenhouder toegekende beroepsgronden kan inroepen, maar ook de in art. 9, tweede lid, WAHV vermelde beroepsgronden (vgl. HR 15 juli 1993, NJ 1994, 177 rov. 5.5 sub e).
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het wettelijk systeem van de WAHV en omtrent de parlementaire geschiedenis daarvan, is er derhalve geen plaats voor doorbreking van het gesloten stelsel van beroepsmogelijkheden van de WAHV op de grond dat degene die de feitelijke gedraging heeft verricht door de kentekenhouder, aan wie de administratieve sanctie is opgelegd en door wie deze is voldaan, ter zake aansprakelijk kan worden gesteld.
4.7. Art. 6 EVRM, waarin onder meer het recht op toegang tot de rechter is gewaarborgd, dwingt niet tot een ander oordeel. Een inleidende beschikking die tot de kentekenhouder is gericht, kan immers jegens degene die de gedraging heeft verricht, niet gelden als "the determination of his civil rights and obligations or of any criminal charge against him" in de zin van art. 6 EVRM. Reeds daarom kan in een dergelijk geval degene die de gedraging heeft verricht, aan die verdragsbepaling niet een eigen aanspraak ontlenen op toegang tot eerst de officier van justitie en vervolgens de rechter.
4.8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [betrokkene] kan worden ontvangen in het door hem ingestelde beroep en dat onjuist is het oordeel van het Hof dat de Kantonrechter door [betrokkene] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep wegens het ontbreken van een machtiging van de rechtspersoon aan wie de administratieve sanctie was opgelegd, hem ten onrechte de toegang tot de rechter heeft onthouden waardoor zijn in art. 6 EVRM verankerde recht op toegang tot de rechter is geschonden.
5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel gegrond is en dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt in het belang der wet het bestreden arrest;
Verstaat dat deze beslissing geen nadeel toebrengt aan de door partijen verkregen rechten.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 januari 2003.