ECLI:NL:RBDHA:2018:238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
NL17.5111, NL17.5108, NL17.5109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraans gezin wegens ongeloofwaardige verklaringen over uithuwelijking en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een Iraans gezin, bestaande uit een vader, moeder en dochter. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eisers over hun uithuwelijking en bekering tot het christendom ongeloofwaardig zijn. De eisers hebben aangevoerd dat zij onder druk worden gezet om de dochter te laten trouwen en dat zij bekeerd zijn tot het christendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen over de uithuwelijking van de dochter en de bekering niet geloofwaardig zijn, onderbouwd door inconsistenties in de verklaringen van de eisers en de context van hun situatie in Iran.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de vader over zijn bekering ongeloofwaardig zijn. De vader heeft verklaard dat hij in contact is gekomen met het christendom tijdens een zeereis, maar zijn verklaringen over de aanleiding en het proces van zijn bekering zijn niet overtuigend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verklaringen van de moeder en dochter over hun bekering niet geloofwaardig zijn, omdat deze afhankelijk zijn van de geloofwaardigheid van de vader.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat zij een risico lopen op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens bij terugkeer naar Iran. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.5111, NL17.5108 en NL17.5109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2018 in de zaken tussen

[eiser], eiser,

[eiseres 1], eiseres 1,
[eiseres 2], eiseres 2,
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. J.A.M. van der Klis).

ProcesverloopBij besluiten van 27 juni 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van 9 november 2017 in de zaak van eiseres 2 is aangehouden, omdat deze zaak gevoegd met de beroepen van eiser en eiseres 1 behandeld dient te worden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2017 waarbij het onderzoek van het beroep van eiseres 2 is hervat. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Myriam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eisers hebben de Iraanse nationaliteit. Eiser (vader) is geboren op [geboortedatum] 1972, eiseres 1 (moeder) is geboren op [geboortedatum] 1975 en eiseres 2 (dochter) is geboren op [geboortedatum] 1996. Eisers hebben aan hun asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij onder druk worden gezet eiseres 2 met [persoon 1], een getrouwde man, te laten trouwen en zij bekeerd zijn tot het christendom.
2. De asielrelazen van eisers bevatten volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers;
  • Eiseres 2 is uitgehuwelijkt en daardoor zijn problemen ontstaan met de familie van de verloofde van eiseres 2;
  • Eisers zijn bekeerd tot het christendom.
Verweerder acht de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De verklaringen over de uithuwelijking van eiseres 2 en de bekering tot het christendom acht verweerder ongeloofwaardig.
3.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en stellen zich op het standpunt dat de het relaas met betrekking tot de uithuwelijking van eiseres 2 en hun bekering tot het christendom geloofwaardig zijn. Op hetgeen zij in dit verband hebben aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uithuwelijking
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers over de uithuwelijking van eiseres 2 aan [persoon 1], de zoon van [persoon 2], niet geloofwaardig zijn omdat eisers hierover bevreemdende en ongerijmde verklaringen hebben afgelegd. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat het bevreemdend is dat een conservatief gelovig stamhoofd zijn zoon uithuwelijkt aan een dochter uit een niet praktiserende familie waarvan de vader drugsverslaafd is en bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft voorts mogen overwegen dat het ongerijmd is dat de traditionele islamitische [persoon 2] zou hebben ingestemd met het uitstellen van het huwelijk met 4,5 jaar vanwege de studie van eiseres 2. Immers eiseres 2 zou op 15-jarige leeftijd zijn uitgehuwelijkt en is pas twee jaren na de verloving gaan studeren. Een dergelijk uitstel valt niet te rijmen met de traditionele islamitische opvatting die eisers [persoon 2] toedichten. Binnen een dergelijke cultuur is geen ruimte voor educatie van vrouwen, laat staan dat een huwelijk hiervoor uitgesteld zou worden.
Bekering
5.1.
Zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2011), past verweerder bij de beoordeling van de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toe, bestaande uit een vragenlijst die in overleg met onder meer kerkelijke instanties en met een organisatie die de belangen behartigt van christelijke asielzoekers tot stand is gekomen. De daarin opgenomen vragen kunnen – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Tevens betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Tenslotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. Voorts blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2068) dat het verweerder vrij staat bij de toepassing van zijn gedragslijn voor het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de motieven voor en het proces van die bekering. Het is aan eiser om zijn gestelde bekering tot het christendom aannemelijk te maken.
5.2.
Eiser heeft verklaard dat hij in januari 2014 met het christendom in aanraking is gekomen. Eiser, kapitein van een schip, heeft tijdens de zeereis aan de kok, [persoon 3], verteld over zijn drugsverslaving. [persoon 3] vertelde eiser dat hij ook verslaafd was maar dat God hem heeft verlost van zijn verslaving en heeft eiser een bijbel gegeven. Op de terugreis van de reis is er een gat in de boot ontstaan waardoor het schip dreigde te zinken. Eiser heeft toen Jezus Christus om hulp gevraagd waarna [persoon 3] riep dat er hulp was gekomen. Eiser heeft vervolgens aan [persoon 3] gezegd dat Jezus Christus de ware is en heeft zich laten opnemen in een afkickkliniek.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de gestelde bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat de verklaringen van eiser over de aanleiding van de bekering, het proces van bekering en het bewustwordingsproces niet overtuigen. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser over de aanleiding voor zijn bekering ongerijmd heeft verklaard, nu hij zich zonder verdere verdieping binnen een maand tot het christendom heeft willen bekeren en dat het bevreemdend is dat eiser als kapitein van een schip zijn kok vertelt dat hij drugsverslaafd is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser vage en wisselende verklaringen heeft afgelegd over de ontstane averij waarbij Jezus Christus hulp heeft gezonden. Zo weet eiser niet afdoende te verklaren over de locatie en de toedracht van deze gebeurtenis. Ook over de scheur - het lek - heeft hij wisselend verklaard. Van eiser als kapitein van het schip mag worden verwacht dat hij nauwkeurig op de hoogte is van de precieze toestand van het schip. Nu dat niet het geval is heeft verweerder de redding als aanleiding voor de gestelde bekering ongeloofwaardig mogen achten.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser over zijn motieven voor bekering bevreemdingwekkend en vaag heeft verklaard. Zo heeft eiser verklaard dat hij op 18 februari 2014 daadwerkelijk is bekeerd door een getuigenis af te leggen bij [persoon 3]. Diezelfde getuigenis heeft hij gebruikt om zijn vrouw en dochter te bekeren. Over de inhoud, naam of titel van die tekst heeft eiser echter geen verklaring kunnen afleggen. Ook over de reden of het persoonlijk belang van het afleggen van die getuigenis heeft eiser geen afdoende verklaring gegeven. Voorts heeft eiser onvoldoende kunnen duiden wat hem zo aantrok in het nieuwe geloof en wat maakte dat hij de mogelijke gevolgen van een bekering heeft aanvaard. Dit laatste klemt te meer nu eiser afkomstig is uit Iran, waar geloofsafval en bekering tot een ander geloof dan de islam maatschappelijk onacceptabel is en zwaar kan worden bestraft (uitspraak van de Afdeling van 28 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4065). Dat eiser zich bij [persoon 4], de zoon van de sjeik zou hebben laten ontvallen dat hij christen is geworden, heeft verweerder ook tegen deze achtergrond, ongeloofwaardig mogen achten. Verweerder heeft dan ook het standpunt kunnen innemen dat eiser geen inzicht heeft geboden in zijn motieven voor bekering en dat uit de verklaringen van eiser ook niet is gebleken van een innerlijk proces waarin hij de voor- en nadelen van een bekering heeft afgewogen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat de keus voor het christendom welbewust of weloverwogen is geweest en vooraf is gegaan door een diepe innerlijke overtuiging.
5.5.
Verweerder heeft voorts eiser kunnen tegenwerpen dat hij weliswaar beschikt over enige feitelijke kennis van het christelijke geloof, maar dat dit onvoldoende is om - bezien in samenhang met het voorgaande – van een geloofwaardige bekering te spreken. Eiser beschrijft de islam als een religie van angst en dwang en het christendom als een religie van een en al liefde. Eiser slaagt er niet in om een realistisch beeld te schetsen van de overeenkomsten en verschillen tussen beide religies. Nu eiser slechts een beschrijving van algemene aard geeft, zonder een persoonlijke of gedetailleerde verklaring af te leggen over wat voor hem de redenen zijn geweest voor zijn bekering, heeft verweerder aan die gestelde bekering geen geloof hoeven hechten.
5.6.
De door eisers overgelegde brief van 6 juni 2017 van de Fathers House en de brief van 20 juni 2017 van [persoon 5] van de EBG kerk in [plaats], waaruit blijkt dat de eiser en eiseres 1 trouw lid zijn van de huiskerk, kunnen aan het vorenstaande niet afdoen, nu dergelijke verklaringen weliswaar kunnen dienen als steunbewijs van een bekering maar het nog altijd aan eisers zelf is door eigen verklaringen hun gestelde bekering aannemelijk te maken.
5.7.
Voorts hebben eisers betoogd dat sprake is van een passieve bekering, waardoor de nadruk zou moeten verschuiven van het proces van bekering naar de ontwikkeling van het geloofsleven na de gestelde bekering (met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:3502). Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het hier geen zuiver passieve bekering betreft. Nu eisers eveneens het standpunt hebben ingenomen dat de bekering inderdaad beide elementen bevat, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond reeds hierom niet kan slagen.
6.1.
Ten aanzien van eiseres 1 heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen over de bekering ongeloofwaardig zijn. Daartoe heeft verweerder mogen overwegen dat de ongeloofwaardig geachte bekering van eiser, de echtgenoot van eiseres 1, de aanleiding voor de gestelde bekering van eiseres 1 is geweest. Daarmee heeft verweerder kunnen oordelen dat op voorhand al ernstig afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van de bekering van eiseres 1.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres 1 ten aanzien van het proces van bekering ongeloofwaardig zijn. Zij verklaart in algemeenheden over de islam en waarom die religie niet meer voldeed. Dat zij voorafgaande aan haar bekering haar geloof niet praktiseerde doet daar niet aan af, omdat zij is opgegroeid in een gezin waarin de moeder erg religieus was en deel uitmaakte van een streng conservatief Arabische stam. Zij moet derhalve voldoende op de hoogte zijn geweest van de islam. Bovendien komt zij uit een land waar het christendom niet door de overheid wordt erkend en geen maatschappelijk aanvaarde geloofsovertuiging is. Een overgang van de islam, al dan niet praktiserend, naar het christendom is maatschappelijk onacceptabel en brengt risico’s met zich. Aan de overgang naar het christendom moet dan ook een welbewuste en weloverwogen keuze ten grondslag liggen. Ook het feit dat zij in het korte tijdsbestek van ongeveer drie weken bekeerd zou zijn, brengt mee dat mag worden verwacht dat zij overtuigend kan verklaren over de redenen van haar bekering en wat haar zo aansprak in het christendom. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat zij dit niet heeft gedaan.
Zo verklaart zij eveneens summier over [persoon 3], de persoon die haar echtgenoot in aanraking met het christendom zou hebben gebracht. Van iemand die zich in het korte tijdsbestek van drie weken bekeert, mag worden verwacht dat zij een bepaalde nieuwsgierigheid aan de dag legt voor het bekeringsproces van haar man nu dat de gestelde aanleiding is van haar eigen proces van bekering. Dat zij vervolgens ook over het christendom in algemeenheden verklaart, heeft verweerder als niet overtuigend van haar christen-zijn mogen meewegen.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres 1 over haar bekering ongeloofwaardig zijn.
7.1.
Eiseres 2 heeft verklaard dat zij vanwege haar gedwongen uithuwelijking haar geloof in de islam is verloren. Nu verweerder zoals reeds op goede gronden is overwogen de uithuwelijk niet geloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder dit eveneens ongeloofwaardig kunnen achten. Voor zover eiseres 2 heeft verklaard dat de bekering van haar vader de aanleiding is geweest voor haar eigen bekering, heeft verweerder dit naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geoordeeld, nu de bekering van haar vader niet geloofwaardig is geacht.
7.2.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiseres 2 ongeloofwaardig heeft verklaard over haar proces van bekering. Daartoe heeft verweerder mogen wijzen op het feit dat haar verklaringen over haar interne proces van bekering vaag en summier zijn. Eerst in de zienswijze wordt hierover informatie ingebracht. Gelet op het late tijdstip in de procedure en het feit dat niets in de weg heeft gestaan om die informatie in de gehoren naar voren te brengen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte minder waarde toegekend aan deze informatie. Eiseres kan voorts onvoldoende duiden wat voor haar persoonlijk de redenen zijn geweest om zich tot het christendom te bekeren en om de mogelijke gevaren die dit tot gevolg kunnen hebben te aanvaarden. Dit laatste klemt temeer nu eiseres afkomstig is uit Iran, waar geloofsafval en bekering tot een ander geloof dan de islam maatschappelijk onacceptabel is en zwaar kan worden bestraft (zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2015). Nu eiseres 2 ook nog heeft verklaard dat zij binnen het korte tijdsbestek van een maand is bekeerd, mag van haar verwacht worden dat zij overtuigend kan verklaren over de redenen waarom zij bekeerd is en wat haar zo aansprak in het christendom. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet overtuigend heeft verklaard. De door eiseres 2 in beroep ingebrachte verklaring van deskundige prof. dr. Benno van den Tooren, hoogleraar interculturele theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit (RU Groningen) doet daar niet aan af. Deze deskundige neemt het standpunt in dat het niet vergelijken van verschillende godsdiensten geen noodzakelijke voorwaarde is voor een overtuigende bekering. Deze deskundige beoordeelt, anders dan verweerder, het asielrelaas van eiseres niet in het geheel. Eiseres zelf dient overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot haar bekering. Verweerder heeft niet ten onrechte geoordeeld dat zij daarin niet is geslaagd.
7.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebrek aan verdieping in het christendom, de kennis van de inhoud van het geloof, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde bekering. Dat zij inmiddels meer kennis heeft vergaard doet daar niet aan af, omdat verweerder die kennis heeft mogen toetsen in het kader van de geloofwaardigheid van de bekering er van uitgaande dat een bepaalde kennis van de religie noodzakelijk is voordat iemand tot bekering besluit.
7.4.
Nu echter de bekering door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig is beoordeeld, heeft verweerder eveneens kunnen oordelen dat eiseres 2 niet gevolgd wordt in het standpunt dat zij problemen heeft ervaren dan wel dat zij bij terugkeer problemen heeft te verwachten door het bijhouden van een blog over haar nieuwe geloof. Dat inmiddels de blog is geblokkeerd kan niet leiden tot een ander oordeel, reeds omdat niet is onderbouwd wie dat heeft geblokkeerd en of zij daardoor een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt.
8.
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder niet ten onrechte de gestelde uithuwelijking en de bekering ongeloofwaardig heeft geacht. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat eisers een risico op schending van artikel 3 van het EVRM lopen in geval van terugkeer naar Iran. Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De aanvragen zijn terecht afgewezen als ongegrond.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2018.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.