ECLI:NL:RBDHA:2018:2288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 28
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de toepassing van de Kwalificatierichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2018 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser, die oorspronkelijk afkomstig is uit de voormalige Federale Republiek Joegoslavië. Eiser had in 1993 asiel aangevraagd en was in 1999 als vluchteling toegelaten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 november 2016 besloten om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, omdat eiser onherroepelijk was veroordeeld voor meerdere ernstige misdrijven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet onder de werking van de Kwalificatierichtlijn valt, omdat de vluchtelingenstatus van eiser niet meer actueel is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden die aanleiding gaven voor de vluchtelingenstatus zijn opgehouden te bestaan. De rechtbank heeft echter ook geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd is, met name omdat niet is beoordeeld of het gedrag van eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling en de bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/28

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Verweerder heeft 12 februari 2016 eiser in kennis gesteld van zijn voornemen de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken en een inreisverbod van tien jaren op te leggen.
Tegen dit voornemen heeft eiser een zienswijze ingediend.
Bij besluit (het bestreden besluit) van 30 november 2016 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 24 december 2012 en een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaren.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 26 januari 2018 het opgelegde inreisverbod voor de duur van vijf jaren ingetrokken.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedatum] 1980 geboren in de voormalige Federale Republiek Joegoslavië. Namens eiser is op 11 augustus 1993 asiel aangevraagd. Eiser is met ingang van 11 augustus 1993 in het bezit gesteld van een voorlopige vergunning tot verblijf en is vervolgens bij beschikking van 17 februari 1999 als vluchteling toegelaten. Met de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op 1 april 2001 is de toelating van eiser als vluchteling omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2. Verweerder heeft aan de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ten grondslag gelegd dat wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, de glijdende schaal, zoals neergelegd in artikel 3.86, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000). Eiser is onherroepelijk veroordeeld voor meerdere ernstige misdrijven. Het gaat daarbij onder meer om veroordelingen wegens diefstal in vereniging, geweld en bedreiging met geweld en het medeplegen van mishandeling in de periode van 7 april 1996 tot 24 december 2012. Verweerder stelt zich in het besluit verder op het standpunt dat de vluchtelingenstatus van eiser niet meer actueel is. Indien eiser naar Bosnië-Herzegovina terugkeert ontstaat er geen actuele schending van het Vluchtelingenverdrag en er bestaat evenmin aanleiding aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn 2011/95/EU (hierna: de Kwalificatierichtlijn) is eiser opgehouden vluchteling te zijn. De intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd valt daarom niet onder de werking van de Kwalificatierichtlijn en het daaruit voortvloeiende toetsingskader. Derhalve hoeft enkel te worden voldaan aan de toepasselijke nationaalrechtelijke bepalingen ten aanzien van de openbare orde, als neergelegd in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en in artikel 3.86 van het Vb 2000, aldus verweerder.
3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn houdt een onderdaan van een derde land op vluchteling te zijn wanneer hij, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling werd erkend, hebben opgehouden te bestaan, niet langer kan weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land van zijn nationaliteit.
Volgens artikel 14, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn trekken de lidstaten, met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/83/EG, de verleende vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land in, beëindigen zij deze of weigeren zij deze te verlengen indien hij volgens de criteria van artikel 11 geen vluchteling meer is.
Volgens artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn kunnen de lidstaten de aan een vluchteling verleende status intrekken wanneer hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf.
Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000 worden ingetrokken indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel terzake de maatregel bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Verweerder heeft bij brief van 26 januari 2018 eiser bericht dat hij het inreisverbod voor de duur van vijf jaren intrekt. In het verweerschrift verzoekt verweerder de rechtbank het beroep tegen het inreisverbod gegrond te verklaren omdat ten onrechte bij het opleggen van het inreisverbod niet is beoordeeld of het persoonlijk gedrag van eiser een werkelijke actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de intrekking van de verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd van eiser onder de werking van de Kwalificatierichtlijn valt nu de vluchtelingenstatus van eiser gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn niet meer actueel is.
4.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de omstandigheden in verband waarmee eiser is erkend als vluchteling hebben opgehouden te bestaan zodat er sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn. Uit de verklaringen van het gehoor van eiser van 17 mei 2016 blijkt dat eiser voor vakantie is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en in zijn geboorteplaats is geweest. Dat eiser stelt niet terug te willen naar Bosnië omdat hij daar niets meer heeft, er armoede heerst en er geen of slecht betaald werk is, doet niet aan verweerders conclusie af.
4.4.
Anders dan verweerder betoogt, maakt de vaststelling dat er sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 11, eerste lid en onder e, van de Kwalificatierichtlijn niet dat de Kwalificatierichtlijn niet langer van toepassing is op het besluit tot intrekking van eisers verblijfsvergunning. Uit artikel 14, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn blijkt reeds dat voor de beëindiging van een vluchtelingenstatus een actieve handeling van de lidstaten is vereist. Voorts heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd die rechtstreeks op grond van een vluchtelingenstatus is verleend, samenvalt met die vluchtelingenstatus en dat de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd daarom tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt, zodat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn op een dergelijk besluit van toepassing is (zie: de uitspraken van 17 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1780, en 2 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1550).
4.5.
In artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn is uitputtend opgesomd op welke gronden een vluchtelingenstatus kan worden ingetrokken dan wel beëindigd. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de lidstaten de vluchtelingenstatus kunnen intrekken indien hij volgens de criteria van artikel 11 geen vluchteling meer is. Echter deze beëindigingsgrond is niet in de nationale wetgeving geïmplementeerd in het geval een vergunning asiel voor onbepaalde tijd is verstrekt. Artikel 35 van de Vw 2000 bevat geen bepaling die het mogelijk maakt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. De Nederlandse wetgeving is op dit punt gunstiger voor een vreemdeling dan de Kwalificatierichtlijn. De wetgever heeft hiermee gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 3 van de Kwalificatierichtlijn gunstigere normen vast te stellen. Verweerder kan daarom niet op grond van artikel 14, eerste lid, Kwalificatierichtlijn een asielrechtelijke verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd intrekken.
4.6.
Op grond van artikel 14, vierde lid en onder b, van de Kwalificatierichtlijn kan de vluchtelingenstatus worden ingetrokken dan wel beëindigd indien eiser een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat, omdat hij definitief veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf. Uit de onder rechtsoverweging 4.4. genoemde uitspraken van de Afdeling volgt dat, gelet op artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn en het arrest H.T. van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU 24 juni 2015, H.T., ECLI:EU:C:2015:413), voor de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, die tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt, ten minste is vereist dat de betreffende vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Nu verweerder deze beoordeling achterwege heeft gelaten, berust het besluit ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet op een deugdelijke motivering.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzitter, en mr. G. van Zeben-de Vries en mr.drs. L.B.M. Klein Tank, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.