ECLI:NL:RBDHA:2018:1645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en beëindiging van de WW/BWNU-uitkering tot aan de verhoogde AOW-leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige werknemer van de Technische Universiteit Delft, en het college van bestuur van de universiteit. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder dat haar bovenwettelijke uitkering (BW-uitkering) naast haar werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) had toegekend tot en met 20 september 2023. Eiseres stelde dat de uitkering doorbetaald moest worden tot aan haar verhoogde AOW-leeftijd, gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst die zij had gesloten met verweerder. De rechtbank oordeelde dat de toezegging van de HR-manager van verweerder, die eiseres het vertrouwen had gegeven dat de uitkering tot aan haar AOW-leeftijd zou doorlopen, niet kon worden genegeerd. De rechtbank verwierp het standpunt van verweerder dat de HR-manager niet bevoegd was om deze toezegging te doen. De rechtbank concludeerde dat verweerder een onjuiste uitleg had gegeven aan de vaststellingsovereenkomst en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank herstelde de einddatum van de uitkering naar de verhoogde AOW-leeftijd van eiseres, mits zij aan de voorwaarden voor de uitkering blijft voldoen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.J. Vis),
en

het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Moltmaker en F. Floot).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bovenwettelijke uitkering (BW-uitkering) naast haar werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) toegekend tot en met 20 september 2023.
Bij besluit van 1 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1958, is van 15 juni 1990 tot 1 juli 2016 in dienst geweest van verweerder, laatstelijk in de functie [functie] bij [afdeling] in schaal 12 trede 10. Als gevolg van een reorganisatie bij [afdeling] is haar functie komen te vervallen en is eiseres met ingang van 1 juni 2011 boventallig verklaard. Verweerder heeft eiseres met ingang van 1 juli 2016 ontslag verleend. Aan dit ontslag ligt een vaststellingsovereenkomst ten grondslag.
Bij het primaire besluit heeft RAET namens verweerder op grond van de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten (BWNU) 2013 aan eiseres met ingang van 1 juli 2016 een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering toegekend ter hoogte van een aanvulling tot 78% van het bovenwettelijk dagloon gedurende de eerste twaalf maanden, een aanvulling tot 70% van het bovenwettelijk dagloon gedurende de 23 daarop volgende maanden. Verder ontvangt zij, nadat de WW-uitkering is geëindigd, tot en met 20 september 2023, de kennelijk toen verwachte AOW-leeftijd van eiseres, een aansluitende uitkering van 70% van het gemaximeerde dagloon.
2. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht de einddatum van de uitkering te bepalen op haar verhoogde te verwachten AOW-leeftijd.
3. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het recht van eiseres op de bovenwettelijke uitkering is vastgesteld op grond van het BWNU 2013. Deze regeling (en niet de BWNU 2014) is op de situatie van eiseres van toepassing, omdat haar dienstverband is beëindigd op grond van een reorganisatie waarvan het reorganisatieplan was vastgesteld vóór 1 januari 2014. Uit artikel 9, derde lid, van de BWNU 2013 volgt dat het recht op aanvullende uitkering voor de betrokkene die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar en 52 jaar of ouder is, wordt toegekend tot de dag waarop de leeftijd van 65 is bereikt, in het geval van eiseres dus tot en met 20 september 2023.
In de BWNU 2014 is een artikel (22a) toegevoegd met als doel te voorzien in een tijdelijke overgangsregeling voor een onvoorzien pensioengat. Samengevat is dit een compensatie voor diegene die geboren is voor 1 januari 1955 en die voor 1 januari 2014 recht heeft gekregen op een BWNU-uitkering tot de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Aan deze voorwaarden voor toepassing van de overgangsregeling voldoet eiseres niet. Voorts merkt verweerder op dat indien op eiseres de BWNU 2014 van toepassing zou zijn geweest, zij wel in aanmerking zou zijn gekomen voor een aanvullende uitkering tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd.
4. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, artikel 4, eerste lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), het verbod op leeftijdsdiscriminatie en het beginsel van goed werkgeverschap. Eiseres stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en niet zorgvuldig is voorbereid.
5. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het Onderhandelaarsakkoord CAO Nederlandse Universiteiten 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2016 blijkt dat het een bewuste keuze is geweest van de CAO-partijen om voor een afgebakende groep oud-werknemers een compensatieregeling te treffen. Dat dit helaas betekent dat er mogelijk in individuele gevallen personen buiten de regeling vallen, is een gegeven. Ook eiseres komt, gelet op haar geboortedatum, niet in aanmerking voor de compensatieregeling. Nu door de CAO-partijen is onderkend dat er een afbakening tot een bepaalde groep oud-werknemers aan de orde was, is van een ongeoorloofd leeftijdsonderscheid geen sprake. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft geoordeeld dat en stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan en geen leeftijdsdiscriminatie inhoudt. (CRvB 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2502 en ECLI:NL:CRVB:2016:2503).
De in de overgangsregeling gehanteerde geboortedatum 1 januari 1955 is een objectiveerbare rechtvaardige peildatum. De mogelijkheid dat een persoon bepaalde aanspraken op 65-jarige leeftijd kwijtraakt is een mathematisch gegeven en levert niet direct een onevenredig nadeel of excessieve inbreuk op het recht van eiseres op, aldus verweerder. Eiseres kon zich tijdig voorbereiden op de veranderde situatie. Er is bij haar geen verwachting gewekt dat een compensatie voor haar zou gelden. Voor zover al uit de door eiseres overgelegde e-mail van de HR manager van verweerder kan worden afgeleid dat er mogelijk voor eiseres wel een uitzondering zou gelden, dan berust dit op een misverstand waarbij de HR-manager niet heeft te gelden als een bevoegd vertegenwoordiger van verweerder.
6.
Wettelijk kader
6.1.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de BWNU 2013 duurt de aansluitende uitkering voor de betrokkene die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar en 52 jaar of ouder is, tot de dag waarop hij 65 jaar wordt.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de BWNU 2014 wordt de duur van de aansluitende uitkering verlengd voor een periode van maximaal 10 jaar inclusief de totale duur van de WW, voor de betrokkene die:
a. op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar, en;
b. die de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt binnen een periode van maximaal 10 jaar na de eerste werkeloosheidsdag.
Indien het op de eerste werkloosheidsdag nog niet mogelijk is om de AOW-gerechtigde leeftijd van betrokkene te berekenen, dan wordt uitgegaan van de hoogste leeftijd, genoemd in lid 1 van artikel 7a AOW.
Ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de BWNU 2014, zoals deze per 1 juni 2015 luidt, heeft de betrokkene geboren voor 1 januari 1955 die voor 1 januari 2014 recht heeft gekregen op een BWNU-toekenning tot in ieder geval de maand waarin de 65-jarige leeftijd bereikt wordt en waarvan het recht na de 65-jarige leeftijd eindigt zonder aansluitend recht op AOW, heeft aanspraak op een tegemoetkoming ter hoogte van het bedrag waar een alleenstaande AOW’er recht op heeft. De tegemoetkoming eindigt met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
6.2.
Ingevolge de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328) per 1 januari 2013 (Stb. 2012, 329) worden de pensioengerechtigde leeftijd en de leeftijd waarop een AOW-pensioen zal worden toegekend vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Dit heeft tot gevolg dat eiseres niet reeds op de datum van het aflopen van haar aansluitende bovenwettelijke uitkering, zijnde 20 september 2023, recht heeft op AOW-pensioen, maar, naar de huidige verwachting op 20 december 2025, zodat er een zogenoemd AOW-gat ontstaat.
Voorts stelt de rechtbank vast dat het ABP heeft besloten om vanaf 1 januari 2015 de pensioenregeling aan te laten sluiten op de verhoogde AOW-leeftijd.
Beoordeling
7.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (uitspraken van 13 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8812 en 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1830) worden door partijen in een vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken over de beëindiging van het ambtelijk dienstverband aangemerkt als een nadere regeling van de uitoefening van de aan het bestuursorgaan toekomende ontslagbevoegdheid. Aan zo'n ontslagregeling zijn partijen gebonden op grond van het beginsel van de rechtszekerheid, dat niet alleen voor het bestuursorgaan geldt, maar ook voor de ambtenaar. Dit kan onder meer anders zijn als sprake is van wilsgebreken of als zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat volledige nakoming van de afspraken niet (meer) in redelijkheid kan worden verlangd. Bij de uitleg van een overeenkomst zoals hier aan de orde, komt het niet uitsluitend aan op de bewoordingen van hetgeen in de overeenkomst is bepaald, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
7.2.
Bij de beantwoording van de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, komt naar het oordeel van de rechtbank betekenis toe aan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen, die bij de onderhandelingen van de kant van het tot beslissen bevoegde bestuursorgaanzijn zijn gedaan en die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2525).
7.3.
In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen onder 1.2.:
“In het ontslagbesluit zal worden opgenomen dat het initiatief voor het ontslag is genomen door Werkgever en dat aan Werknemer terzake geen verwijt treft. Hierdoor kan de Werknemer aanspraak maken op een WW/BWNU-uitkering (WW/BWNU 2013).”
In de e-mail van 12 november 2014 van eiseres aan [HR-manager], HR-manager van verweerder, staat:
“Dat is inderdaad wat ik ook had gelezen, althans tot 65 jaar staat daar.
Echter, in de BWNU 2013 staat nog 65 jaar en ik heb nergens anders een tekst kunnen traceren of de leeftijd 65 jaar inderdaad is aangepast.”
Bij email van diezelfde dag heeft de HR-manager van verweerder eiseres geantwoord:
“BWNU: het is inderdaad juist dat in het geval van de tekst 2013 voor “65jr” nu moet worden gelezen AOW gerechtigde leeftijd. De strekking van de wet is dat BWNU eindigt op 65 jr de pensioengerechtigde leeftijd. De pensioengerechtigde leeftijd is nu gelijk getrokken met AOW. Doordat de overheid in 2013 heel erg zal te rommelen met de AOW leeftijd is dit pas veel later aangepast met terugwerkende kracht. En de BWNU 2013 was natuurlijk al vastgesteld. Een vastgestelde wettekst wordt nooit meer aangepast.”
7.4.
Uit deze e-mailwisseling blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat partijen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voor ogen stond dat de WW/BWNU-uitkering zou worden toegekend tot aan de verhoogde AOW-leeftijd van eiseres. Het standpunt van verweerder dat de HR-manager niet bevoegd was deze toezegging namens verweerder te doen, wordt door de rechtbank niet gevolgd nu onweersproken is gesteld dat de HR manager in de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst het aanspreekpunt van eiseres was.
De toezegging van de HR manager heeft bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat, ondanks dat in de vaststellingsovereenkomst tussen haakjes is vermeld (WW/BWNU 2013), de uitkering zou worden doorbetaald tot aan de verhoogde AOW-leeftijd van eiseres.
7.5.
De conclusie van het voorgaande is dat verweerder met het bestreden besluit een onjuiste uitleg aan de vaststellingsovereenkomst heeft gegeven. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Nu ook het primaire besluit uitgaat van een onjuiste uitleg van de vaststellingsovereenkomst zal de rechtbank dit besluit herroepen en bepalen dat de einddatum van de WW/BWNU 2013 uitkering wordt bepaald op de verhoogde AOW-leeftijd van eiseres voor zover eiseres aan de voorwaarden voor verkrijging van deze uitkering blijft voldoen.
7.6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7.7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij is beslist dat de einddatum van de aansluitende uitkering is tot en met 20 september 2023, bepaalt dat deze einddatum is de AOW-gerechtigde leeftijd van eiseres voor zover eiseres aan de uitkeringsvoorwaarden blijft voldoen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.