ECLI:NL:CRVB:2017:2525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
16-73 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid politieambtenaar voor bevordering binnen de GGP

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de functie van senior GGP. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 juli 2017 uitspraak gedaan. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N.D. Dane, had eerder een verzoek tot bevordering ingediend dat was afgewezen op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de vereiste criteria. De korpschef van politie had in een eerder besluit gesteld dat de appellant niet voldeed aan de norm van een beoordeling boven de norm, zoals vereist in het loopbaanbeleid van de politie. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft in hoger beroep vastgesteld dat de korpschef ten onrechte beoordeling 2 buiten beschouwing had gelaten, die wel degelijk een beoordeling boven de norm betrof. De Raad oordeelde dat de korpschef niet in redelijkheid tot een negatief oordeel kon komen over de verwachte geschiktheid van de appellant voor de functie van senior GGP, aangezien beoordeling 2 niet was meegenomen in de besluitvorming. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij de geschiktheid van de appellant opnieuw beoordeeld moet worden. Tevens is de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.475,- bedragen, en moet het griffierecht van € 418,- worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid van politieambtenaren voor bevordering en de noodzaak om alle relevante beoordelingen in de besluitvorming te betrekken. De Raad heeft ook bepaald dat tegen de nieuwe beslissing van de korpschef slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

16/73 AW, 17/884 AW
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2015, 15/483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C. Holtkamp.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De korpschef heeft op 6 januari 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Appellant heeft een reactie op het nader besluit gegeven.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Holtkamp.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk bij de voormalige regiopolitie [naam regio], thans de [naam Eenheid], in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal [A]) naar senior GGP (schaal [B]) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Bij deze voorwaarde is als voetnoot opgenomen: “Met dien verstande dat in het voortraject een assessment deel kan uitmaken van het persoonlijk ontwikkelingsplan”. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf
1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
De [naam Eenheid] heeft aanvankelijk de bevordering naar senior GGP om financiële redenen niet volgens de circulaire en het daarbij behorende loopbaanbeleid uitgevoerd. Op 7 februari 2013 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politiebonden in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) besloten dat de [naam Eenheid] alle voor 1 januari 2013 ingediende aanvragen voor bevordering naar de functie senior GGP in behandeling neemt conform de landelijke circulaire, ook als reeds een negatief besluit was genomen. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt alle leidinggevenden gevraagd te motiveren of de betreffende collega geschikt wordt geacht voor de functie van senior GGP. In maart 2013 heeft de CGOP-Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP nadere uitvoeringsafspraken gemaakt. Een van de afspraken is dat de aanvraag voor bevordering in het kader van het loopbaanbeleid uiterlijk op 31 december 2012 moet zijn ingediend. In het kader van een herstel- en inhaalactie geldt deze voorwaarde niet voor de [naam Eenheid].
1.5.
Bij de voormalige regiopolitie Amsterdam is het criterium van een beoordeling ‘boven de norm’ zodanig ingevuld dat de beoordeling moet zijn opgemaakt tussen 1 november 2008 en
1 januari 2013 en geen A en/of B-score mag bevatten. Er moeten ten minste vijf D-scores zijn waarvan twee D-scores in de kolom Professionaliteit, twee D-scores in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit en één D-score in de kolom Resultaten. De beoordeling gaat over de GGP ervaring en moet hebben plaatsgevonden in het tijdvak 1 november 2010 tot en met
31 december 2012.
1.6.
Omdat niet in iedere beoordeling standaard de verwachte geschiktheid is opgenomen voor de naasthogere functie, is blijkens punt 7 van het beleidsdocument het volgende overeengekomen:
“A indien een generalist aan alle criteria voldoet en een positief oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan is aan alle eisen voldaan en kan betrokkene worden bevorderd;
B indien een generalist aan alle criteria voldoet maar geen oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan mag betrokkene door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen en
C indien een generalist, naar aanleiding van een vraag van de Eenheidsleiding, een negatief oordeel kreeg van zijn leidinggevende over de verwachte geschiktheid voor senior GGP dan mag betrokkene alsnog door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen. Partijen beogen daarmee te bewerkstelligen dat mogelijke ongelijkheid bij die eerdere negatieve oordelen, te niet wordt gedaan.”
1.7.
Het functioneren van appellant in de periode van 17 augustus 2011 tot en met 1 november 2012 is beoordeeld met vier D-scores, waarvan één in de kolom Professionaliteit, twee in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit en één in de kolom Resultaten. De beoordeling is opgemaakt op 13 november 2012 en vastgesteld op 27 november 2012 (beoordeling 1).
1.8.
Appellant heeft op 27 november 2012 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid.
1.9.
Het functioneren van appellant in de periode van februari 2012 tot en met december 2013 is beoordeeld met dertien D-scores, waarvan vijf in de kolom Professionaliteit, zes in de kolom Persoonlijke omgang en sensitiviteit en twee in de kolom Resultaten. De beoordeling is opgemaakt op 30 december 2013 en vastgesteld op 20 januari 2014 (beoordeling 2).
1.10.
Bij besluit van 19 maart 2014 is het verzoek van appellant om bevordering afgewezen op de grond dat appellant gezien beoordeling 1 niet voldoet aan het vereiste van een beoordeling boven de norm.
1.11.
Bij besluit van 18 december 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard onder handhaving van het besluit van 19 maart 2014. Daaraan heeft de korpschef mede ten grondslag gelegd dat beoordeling 2 is opgemaakt in januari 2014 en daarmee buiten de in het beleidsdocument opgenomen periode van 1 november 2008 tot 1 januari 2013 valt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de invulling die de korpschef heeft gegeven aan het loopbaanbeleid onredelijk is. Verder is overwogen dat uit het beleidsdocument volgt dat de recente beoordeling een beoordeling moet zijn die is opgemaakt tussen 1 november 2008 en 1 januari 2013. De beoordeling van
30 december 2013 is gelet hierop niet relevant. Dat de beoordeelde periode ten dele betrekking heeft op het hier relevante tijdvak doet hier niet aan af. Appellant heeft in dit geval geen feiten gesteld waaruit blijkt dat hij al vóór 1 januari 2013 voldeed aan alle vereisten voor bevordering naar de functie van senior GGP.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1.
Hangende het hoger beroep heeft de korpschef een nader besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellant wederom ongegrond is verklaard. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd. Uit de uitspraak van de Raad van 2 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2072) volgt dat een beoordeling die ziet op de periode voor 1 januari 2013 en dus binnen de werkingssfeer van het loopbaanbeleid valt, in de besluitvorming dient te worden betrokken. Dit betekent dat beoordeling 2 ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Evenwel kan volgens de korpschef ook uit beoordeling 2 niet worden afgeleid dat appellant op de peildatum van 31 december 2012 voldeed aan het vereiste van een beoordeling ‘boven de norm’. De beoordeling ziet op slechts twee maanden van het refertejaar 2012. De op beoordeling 2 vermelde beoordelingsperiode van februari 2012 tot en met december 2013 betreft een verschrijving. Bedoeld is de periode vanaf 1 november 2012, aansluitend op de beoordelingsperiode van beoordeling 1. De leidinggevende van appellant heeft op basis van beoordeling 1 op 28 februari 2013 een negatief advies uitgebracht over de verwachte geschiktheid van appellant.
4.2.
Appellant kan zich met dit nader besluit niet verenigen. De Raad zal dit besluit op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrekken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
5.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 10 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4336) is de Raad van oordeel dat de korpschef met de door hem gegeven nadere invulling van het begrip ‘boven de norm’ zoals weergegeven onder 1.5 binnen de grenzen van de redelijke beleidsbepaling is gebleven.
5.2.
Uit het nader besluit volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit moet dan ook wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
Nader besluit
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat beoordeling 2 een beoordeling boven de norm betreft. Partijen verschillen van mening over de vraag of appellant op de peildatum
31 december 2012 reeds boven de norm functioneerde. De Raad beantwoordt deze vraag, met appellant, bevestigend. De gedingstukken en de formulering van beoordeling 2 bieden onvoldoende basis voor de uitleg van de korpschef dat in de periode 2012-2013 slechts sprake was van een ontwikkeling die op de peildatum nog niet was voltooid. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat beoordeling 1 slechts één D-score in de kolom Professionaliteit tekort kwam om te worden aangemerkt als een beoordeling boven de norm. In beoordeling 2 zijn aan deze kolom vijf D-scores toegekend en is wederom (ruimschoots) aan de overige voorwaarden voldaan. Nu is komen vast te staan dat appellant op de peildatum boven de norm functioneerde, is niet van betekenis op welk moment de beoordelingsperiode van
beoordeling 2 is aangevangen.
5.4.
In het nader besluit heeft de korpschef erop gewezen dat de leidinggevende van appellant op 28 februari 2013 negatief heeft geadviseerd ten aanzien van de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP. Beoordeling 1 is de basis geweest voor dit negatieve advies. Bij de beoordeling van de verwachte geschiktheid van appellant op de peildatum 31 december 2012 diende de korpschef evenwel ook beoordeling 2 te betrekken. De korpschef heeft op grond van het advies van 28 februari 2013 dan ook niet in redelijkheid tot een negatief oordeel kunnen komen over de verwachte geschiktheid van appellant.
5.5.
Uit wat in 5.3 en 5.4 is overwogen volgt dat het beroep tegen het nader besluit slaagt. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De verwachte geschiktheid van appellant zal opnieuw beoordeeld moeten worden door de leidinggevende. In het geval van een negatief advies, zal appellant de mogelijkheid moeten worden geboden van een assessment. Daarna zal de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
5.6.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de korpschef te nemen nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om de korpschef op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en op € 1485,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 december 2014 gegrond en vernietigt dat
besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 januari 2017 gegrond, vernietigt dat besluit en
bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de
Raad beroep kan worden ingesteld;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD