ECLI:NL:RBDHA:2018:16318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2018
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
NL18.10630
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese vreemdeling met overschrijding van uitreisvisumtermijn en risico op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Eritrea een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op legale wijze Eritrea had verlaten met een uitreisvisum dat op 10 november 2017 was afgegeven, maar dat de geldigheidsperiode van het visum op 10 december 2017 was verstreken. De vrouw verbleef ten tijde van de zitting al meer dan 7,5 maand buiten Eritrea, wat de rechtbank als een overschrijding van de termijn beschouwde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de vrouw vrijwillig kon terugkeren naar Eritrea zonder een reëel risico te lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de situatie in Eritrea en de relevante jurisprudentie. De rechtbank heeft het beroep van de vrouw gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn vastgesteld op € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10630

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

ProcesverloopBij besluit van 30 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Habtetsyon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank moet ambtshalve onderzoeken of eiseres procesbelang heeft. Aan eiseres is met ingang van 23 december 2017 ambtshalve op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend die geldig is tot 6 december 2022. De huidige vergunning van eiseres is afhankelijk van de verblijfsvergunning van haar zoon [zoon 1] . Het belang van eiseres bestaat in het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw, omdat eiseres dan nareis ten behoeve van haar echtgenoot en andere zoon [zoon 2] kan aanvragen. Verweerder vindt dat eiseres procesbelang heeft. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te concluderen dat eiseres procesbelang heeft.
2. Eiseres is van Eritrese nationaliteit. Zij is geboren op [1971] .
3. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij benaderd is door militairen vanwege de dienstplicht van haar zoon [zoon 2] . Militairen zijn de afgelopen twee jaar, voordat eiseres uit Eritrea vertrok, drie keer bij eiseres langs geweest op zoek naar [zoon 2] . Eiseres is ziek en kan niet genezen in Eritrea. Zij kon in Eritrea niet verder leven omdat [zoon 2] voor haar zorgde en hij heeft moeten vluchten. Eiseres is op 17 november 2017 uitgereisd. Eiseres vreest bij terugkeer naar Eritrea de gevangenis in te moeten omdat zij niet tijdig naar Eritrea is teruggekeerd.
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
- eiseres is door militairen benaderd vanwege de dienstplicht van haar zoon [zoon 2] ;
- eiseres is legaal uitgereisd.
5. Verweerder heeft de relevante elementen geloofwaardig bevonden. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er zich haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden voordoen die haar vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen en ook niet dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw verleend. Aan eiseres is geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw omdat zij rechtmatig in Nederland verblijft en vertrek dus niet aan de orde is.
6. Eiseres voert aan dat zij in de negatieve belangstelling van de Eritrese autoriteiten staat vanwege desertie van de militaire dienstplicht door haar zoon. Eiseres staat bekend als een politiek opposant. Eiseres is na twee jaar nog steeds bevraagd over haar zoon en de militairen dreigden haar te arresteren. Hieruit kan worden afgeleid dat zij nog steeds in de negatieve belangstelling staat. De bestreden beschikking is onvoldoende gemotiveerd omdat verweerder niet op voornoemde redenering is ingegaan. Dat eiseres legaal heeft kunnen uitreizen maakt niet dat zij niet in de negatieve belangstelling zou staan. Uit algemene landinformatie blijkt namelijk volgens eiseres niet dat voor het verkrijgen van een paspoort of uitreisvisum eventuele antecedenten of opsporingsregisters worden geraadpleegd. Volgens eiseres blijkt uit algemene informatie niet dat een ‘schone lei’ een vereiste is om uit te kunnen reizen. Daarnaast is Eritrea minder geavanceerd dan Nederland, zodat het aannemelijk is dat eiseres ook als zij gezocht wordt niet direct op alle plekken bekend is. Daarbij komt dat de grensbewaking door een andere eenheid wordt verricht dan de eenheid die toeziet op deserteurs.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft geloofwaardig gevonden dat eiseres te maken heeft gehad met een drietal bezoeken van militairen aan huis die daarbij één keer hebben gedreigd dat eiseres opgepakt zou worden. Hieruit kan weliswaar worden opgemaakt dat eiseres te maken heeft gehad met de autoriteiten, maar verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiseres na de huisbezoeken een paspoort van de Eritrese autoriteiten en een uitreisvisum heeft verkregen en dat zij op legale en gecontroleerde wijze Eritrea heeft kunnen verlaten zodat in zoverre niet aannemelijk is dat zij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Eritrese autoriteiten stond. Verweerder heeft terecht betrokken dat hetgeen door eiseres is geschetst past bij wat bij hem op grond van de Algemene Ambstberichten (AAB) over Eritrea
1bekend is over de situatie in Eritrea. De stelling van eiseres dat de grenscontrole door een andere eenheid van de Eritrese autoriteiten dan de voor deserteurs verantwoordelijke eenheid wordt uitgevoerd en dat de autoriteiten in Eritrea minder (technologisch) geavanceerd te werk gaan maakt het voorgaande niet anders, omdat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd. Daarbij komt dat uit de ambtsberichten blijkt dat het relatief moeilijk is voor gewone Eritreeërs om Eritrea op legale wijze te verlaten. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder voert eiseres aan dat zij als familielid van een deserteur bij de sociale groep ‘deserteurs’ hoort in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
9. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiseres niet aan de kenmerken die worden gesteld aan een sociale groep. De rechtbank overweegt dat een groep een specifieke sociale groep als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag wordt geacht te vormen als met name leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van familieleden van deserteurs in Eritrea niet wordt voldaan aan voornoemd criterium.
10. Eiseres voert daarnaast aan dat zij verwacht in de negatieve belangstelling te staan omdat zij inmiddels geruime tijd buiten Eritrea verblijft en zou terugkeren buiten de termijn van het Eritrese uitreisvisum. Het is niet uitgesloten dat de autoriteiten bij terugkeer verder spitten vanwege overschrijding van de termijn van het visum en er dan achter komen dat zij gezocht wordt in verband met de desertie van haar zoon. Gelet op haar huidige (medische) situatie kan zij geen aanvullende documenten of informatie verstrekken over het uitreisvisum. Dat zij deze informatie niet heeft verschaft, kan haar dan ook niet worden tegengeworpen.
11. Verweerder heeft erop gewezen dat volgens de ambtsberichten Eritreeërs in bezit moeten zijn van een geldig reisdocument en een geldig uitreisvisum om Eritrea legaal te kunnen verlaten. Uitreisvisa zijn geldig gedurende een maand. De datum van uitreis wordt vastgelegd en men kan op elk willekeurig moment terugkeren. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat de geldigheid van één maand alleen betekent dat binnen deze termijn een datum voor uitreis gekozen moet worden. De terugkeer is niet aan enige termijn gebonden. De stelling van eiseres dat het visum een geldigheid heeft van 90 dagen acht verweerder bovendien ongeloofwaardig, nu eiseres dit niet heeft onderbouwd. De stelling dat de buurvrouw borg stond voor haar vertrek acht verweerder eveneens ongeloofwaardig. Deze stellingen zijn in samenhang met ambtshalve bekend informatie ontoereikend, aldus verweerder.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat tussen partijen dat eiseres in het bezit was van een Eritrees uitreisvisum waarop is vermeld “date of issue” 10 november 2017 en “date of expiry” 10 december 2017. Op 17 november 2017 is eiseres op legale en gecontroleerde wijze uit Eritrea gereisd met het uitreisvisum en het op haar naam gestelde paspoort. Aan eiseres is vervolgens een Schengenvisum verleend dat geldig was van 5 december 2017 tot 5 maart 2018.
13. In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 april 2014
2is overwogen dat, nu ervan moest worden uitgegaan dat de termijn van het Eritrees uitreisvisum was overschreden en het ambtsbericht geen duidelijkheid bood of en op welke wijze in zodanig geval de Eritrese autoriteiten een vreemdeling bij terugkeer in Eritrea ondervragen over het verblijf buiten dat land, verweerder zich niet zonder meer op het standpunt mocht stellen dat de desbetreffende vreemdeling vrijwillig kon terugkeren naar Eritrea zonder een reëel risico te lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In de uitspraak van 6 juli 2017
3heeft de ABRvS overwogen dat het AAB 2017 geen aanleiding geeft om aan te nemen dat de situatie wezenlijk anders is dan de situatie die voorlag in de hiervoor genoemde uitspraken. Het AAB van juni 2018 laat naar het oordeel van de rechtbank ook geen ander beeld zien en tot op heden heeft verweerder geen aanleiding gezien het landgebonden beleid over Eritrea aan te passen. Dit beleid houdt, voor zover van belang, in dat uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt verleend aan de Eritrese vreemdeling die Eritrea op legale wijze (met geldig document voor grensoverschrijding en uitreisvisum) heeft verlaten, als de vreemdeling individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade. Hiervan kan sprake zijn als de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aanmerkelijk langer in het buitenland heeft verbleven dan was beoogd voor het doel waarvoor de Eritrese autoriteiten een uitreisvisum hebben afgegeven.
4De rechtbank stelt vast dat de op het visum vermelde geldigheidsperiode 30 dagen bedroeg. Verweerder heeft toegelicht dat het uitreisvisum moet worden beschouwd als een toestemming van de Eritrese autoriteiten om binnen 30 dagen uit te reizen en dat terugkeer te allen tijde mogelijk is. De rechtbank begrijpt dat verweerder hiermee betoogt dat geen sprake is van een overschrijding van de 30 dagen-termijn in het uitreisvisum. Dit betoog slaagt echter niet, omdat deze uitleg van het uitreisvisum niet strookt met voornoemd beleid en de aangehaalde jurisprudentie. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de termijn van het uitreisvisum is overschreden. Eiseres verbleef ten tijde van de zitting immers ruim 7,5 maand buiten Eritrea en derhalve aanmerkelijk langer dan voornoemde periode van 30 dagen.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres in dit geval vrijwillig kan terugkeren naar Eritrea zonder een reëel risico te lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat eiseres sinds haar uitreisvisum is verlopen Eritrea zonder problemen heeft kunnen in- en uitreizen. De vaststelling door verweerder dat het ongeloofwaardig is dat eiseres vóór haar vertrek in de negatieve aandacht van de autoriteiten stond, neemt niet weg dat eiseres mogelijk vanwege haar verlopen uitreisvisum de verhoogde aandacht van het regime kan hebben en om die reden bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank komt niet aan de bespreking van de overige beroepsgronden toe. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht nu het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Om proceseconomische redenen acht de rechtbank het niet opportuun om met toepassing van de bestuurlijke lus deze nieuwe besluitvorming te laten plaatsvinden bij de behandeling van het onderhavige beroep.
15. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
1. AAB Eritrea d.d. 6 februari 2017, pagina 41 en 66 en AAB Eritrea d.d. 21 juni 2018 pagina 24-25.
4 C7/11.4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.