ECLI:NL:RBDHA:2018:16202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
AWB 17/14376 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op uitstel van vertrek voor kinderen met aangeboren afwijkingen en medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een beroep van twee Ghanese kinderen, geboren in 2012 en 2013, die een aangeboren enzymstoornis hebben. De kinderen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. T.F.W. Kouwenhoven, hebben verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege hun gezondheidstoestand. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R. Wever, had eerder de aanvragen van de kinderen afgewezen, met het argument dat de benodigde medische behandeling in Ghana beschikbaar zou zijn.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat er een risico op een medische noodsituatie bestaat als de kinderen naar Ghana worden uitgezet, gezien hun aandoening. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de kinderen, waarbij de vraag of er voldoende donorbloed beschikbaar is in Ghana van cruciaal belang is. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat de medische zorg in Ghana adequaat is en dat de kans op een medische noodsituatie bij uitblijven van behandeling niet kon worden uitgesloten.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/14376 (beroep), AWB 17/14379 (voorlopige voorziening),
AWB 17/16221 (beroep) en AWB 17/16222 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [xxx.xxx.xxxx 1] en [xxx.xxx.xxxx2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 november 2018 in de zaken tussen
[naam eiser 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2012, van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker in de zaken
AWB 17/14376 en AWB 17/14379,
en
[naam eiser 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2013, van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker in de zaken
AWB 17/16221 en AWB 17/16222,
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde mr. R. Wever).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 17 september 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 10 september 2015 tot toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Verweerder heeft de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren bij afzonderlijke besluiten van 3 november 2015 ongegrond verklaard.
In de uitspraak van 28 april 2016 [1] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eisers tegen de afzonderlijke besluiten op bezwaar van 3 november 2015 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opdracht gegeven opnieuw te beslissen op de door eisers tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van
28 september 2016 [2] bevestigd.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 september 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren zoals gericht tegen de primaire besluiten opnieuw ongegrond verklaard. Op 12 september 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen deze besluiten ontvangen. Tevens hebben eisers op diezelfde datum verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden tot op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2018. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ter zitting is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten nader te onderbouwen en aanvullende stukken over te leggen. Van deze mogelijkheid hebben partijen gebruik gemaakt en eisers hebben vervolgens nog schriftelijk gereageerd. Met toestemming van partijen om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling tot betaling van griffierechten in alle zaken
1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van de griffierechten wegens betalingsonmacht, in zowel het beroep als de voorlopige voorziening. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop en onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eisers hoeven dan ook geen griffierechten te betalen.
Ten aanzien van de beroepen
2.1
Eisers verzoeken om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw vanwege hun gezondheidstoestand. Eisers lijden aan een aangeboren enzymstoornis, waardoor zij onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld na het eten van bepaald voedsel, het gebruik van bepaalde medicijnen of bij stress, bloedafbraak kan ontstaan. Bij ernstige bloedafbraak is binnen korte tijd een bloedtransfusie nodig.
2.2
Verweerder heeft eisers verzoeken om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw bij de primaire besluiten afgewezen en deze afwijzingen bij besluiten van
3 november 2015 ook in bezwaar gehandhaafd. Verweerder stelde zich daarbij op het standpunt dat uit de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 17 september 2015 volgt dat er twee ziekenhuizen in Ghana zijn die de juiste hulp kunnen bieden voor de aandoening van eisers. Omdat de benodigde medische behandeling mogelijk is in Ghana, is van mogelijke schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) volgens verweerder geen sprake.
2.3
Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft in haar uitspraak van 28 april 2016 het door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is in het door verweerder ingestelde hoger beroep door de Afdeling bevestigd. Verweerder heeft bij de thans voorliggende bestreden besluiten van 12 september 2017 opnieuw op de bezwaren van eisers beslist en deze wederom ongegrond verklaard.
Advies en aanvullende reacties van het BMA
3.1
Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst verweerder naar de volgende (aanvullende) adviezen en reacties van het BMA.
3.2
Uit de (aanvullende) adviezen van het BMA van 16 februari 2017 (aangaande [naam eiser 1] ) en 13 juni 2017 (aangaande [naam eiser 2] ) blijkt dat eisers geen actuele klachten hebben, maar dat als gevolg van de aangeboren enzymafwijking bij blootstelling aan verkeerde voedingsmiddelen, medicijnen of stress, zich een massale bloedafbraak (hemolyse) kan ontwikkelen. Een behandeling kan dan nodig zijn, maar die vindt op dit moment niet plaats. Als eisers hun dieet volgen, wordt geen medische noodtoestand verwacht. In antwoord op de vraag of het uitblijven van een behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, antwoordt het BMA:
“Dit wordt bij het naleven van het dieet en het vermijden van medicatie niet verwacht. Echteralscliënt ziek wordt en hoge koorts ontwikkeltdan kaner een situatie ontstaan dat zijn rode bloedcellen worden afgebroken en in eenzeldzaamgeval kan dit zo ernstig zijn dat er een bloedtransfusie nodig is. (Tot op heden is bloedtransfusie nog niet nodig gebleken)”Behandeling door een kinderarts, hematoloog, bloedonderzoek, bloedtransfusie (ook met spoed) en opname op de Intensive Care (IC) zijn volgens het BMA aanwezig in het Korle Bu Teaching Hospital te Accra. Wel blijkt dat er soms een tekort is aan bloed, maar het BMA concludeert vervolgens dat “
vanwege het feit dat dit een opeenstapeling van “als-en” is, wordt de kans op het ontstaan van een situatie waarin de wel aanwezige behandeling als niet toereikend beschouwd dient te worden als niet-ontoelaatbaar groot geacht.” En verder: “
Meegewogen wordt dat de kans op een situatie waarin cliënt een dusdanig massale bloedafbraak ondergaat (die niet self-limiting is en dus een bloedtransfusie vraagt) klein is (zie literatuur). Daarnaast is er – indien deze situatie ontstaat – een kleine kans (soms duidt niet op geregeld of vaak) dat er geen bloed voorhanden is. Hierin wordt tevens meegewogen dat de bloedgroep van client niet bekend is, cliënt tot op heden geen bloedtransfusie nodig heeft gehad en het soms ontbrekende bloed één bloedgroep (en niet alle bloedgroepen) betreft. Dan nog is er de mogelijkheid cliënt met spoed op te nemen en te behandelen op de IC afdeling. Om deze reden wordt de behandeling als aanwezig beschouwd.
3.3
Verweerder heeft naar aanleiding van voornoemde BMA-adviezen de volgende aanvullende vraag aan de BMA-arts gesteld:
“Kunt u aangegeven kan worden of met het antwoord bedoeld is dat er slechts een zeer kleine kans is op een medische noodsituatie op de korte termijn (3 maanden) bij het uitblijven van de behandeling? Of betreft het een redelijk tot grote kans?”
Hierop heeft de BMA-arts in een aanvullende reactie van 3 augustus 2017 als volgt geantwoord:
“Er wordt bedoeld dat er een hele kleine kans is dat er een situatie ontstaat waaruit een medische noodsituatie op korte termijn zou kunnen voortvloeien, deze kans is ook weer klein.”
3.4
Verweerder heeft ten slotte de volgende vraag gesteld aan het BMA:
“In de situatie dat bij betrokkene een dusdanig massale bloedafbraak ontstaat die niet self-limiting is, is hij namelijk in de eerste plaats aangewezen op bloedtransfusie. Als er geen bloed voorhanden is, kan hij naar de IC Afdeling. Indien er geen bloed voorhanden is, hoe voorkomt de IC Afdeling dan dat de bloedafbraak tot een medische noodsituatie leidt?”
Hierop heeft de BMA-arts in een aanvullende reactie van 28 mei 2018 als volgt geantwoord:
“(…) Op een IC Afdeling kunnen ze een aantal stappen doen die in de thuissituatie niet kunnen plaats vinden.(…) Er is dan een goede bewaking gedurende de dagen waarin de hemolyse plaats vindt. Reeds eerder werd opgemerkt dat de hemolyse spontaan verdwijnt als de uitlokkende factor weg is.
U stelt zich nu een situatie voor dat dit allemaal niet helpt, dat de bewaking en de zorg te kort schiet qua de behandeling en er een massale afbraak is van bloed. Dusdanige afbraak, dat alle maatregelen niet helpen een levensbedreigende situatie te voorkomen dan wel te bestreiden. U vraagt wat de IC kan doen in deze incidentele situatie en er daarnaast sprake is van een incidentele situatie dat er geen bloed voorhanden is (bloed dat volgens de bron er meestal wel is en als het er niet is dat dit meestal bloed van het type O-negatief betreft). Het enige antwoord is dat als bloed het enige is dat cliënt nog kan helpen te overleven dat de IC dan niets meer kan doen.”
Standpunt eisers
5.1
Eisers voeren primair aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht zoals geformuleerd in de uitspraak van 28 april 2016 van deze rechtbank. In die uitspraak was immers alleen de vraag in geschil of een behandeling in Ghana, in de vorm van voldoende donorbloed, aanwezig was. Buiten geschil stond dat sprake zal zijn van een medische noodsituatie bij het uitblijven van behandeling. Dit blijkt volgens eisers uit de vernietigde beslissingen op bezwaar van 3 november 2015, de daaraan ten grondslag liggende BMA-adviezen van 17 september 2015 en de hiervoor aangehaalde rechtsoverweging 9.1 van de uitspraak van deze rechtbank van 29 april 2016. Verweerder had zich, overeenkomstig de Brummen-jurisprudentie van de Afdeling [3] , naar aanleiding van deze uitspraak slechts ervan moeten vergewissen of de bloedtekorten bij de BMA-adviezen zijn betrokken. Dit geldt volgens eisers te meer omdat bij toepassing van artikel 64 van de Vw sprake is van een tweetrapstoets. Eerst wordt de vraag gesteld of er een risico bestaat op het ontstaan van een medische noodsituatie. Alleen als dat het geval is, wordt vervolgens de vraag gesteld of deze medische noodsituatie kan worden opgevangen door de aanwezigheid van behandeling in het land van herkomst. Het feit dat het BMA in dit geval de landgebonden vragen beantwoordt, betekent al dat de waarschijnlijkheid van het optreden van medische nood vast staat, aldus eisers. Bij de beantwoording van de vraag of behandeling aanwezig is in het land van herkomst, kan de waarschijnlijkheid dat er een hemolyse optreedt geen (mitigerende) factor meer zijn bij de vraag of er een EVRM risico aanwezig is vanwege de kans dat er geen behandeling is in de vorm van bloedtransfusie, aldus eisers. Verweerder had gelet op het voorgaande slechts bij het besluit de vraag dienen te betrekken of er – na het optreden van een hemolyse – een reële kans bestaat dat donorbloed niet aanwezig is. Volgens eisers heeft verweerder hierover ook in het bestreden onvoldoende duidelijkheid gegeven.
Standpunt verweerder
5.2
Verweerder stelt hier tegenover dat door de vernietiging van de beslissingen op bezwaar van 3 november 2015 de bezwaarprocedure opnieuw is opengevallen, zodat op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grondslag van het ingediende bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Gelet op de aard van de aanvraag en mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2013 [4] dient verweerder de vraag te beantwoorden of het verantwoord is om te reizen of dat aanleiding bestaat om uitstel van vertrek te verlenen. Anders dan eisers stellen, blijkt volgens verweerder uit de uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2016 niet dat het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn een gegeven is waarvan partijen uit dienen te gaan. In deze uitspraak heeft de rechtbank zich slechts uitgesproken over de vergewisplicht van verweerder of mogelijke bevoorradingsproblemen bij de totstandkoming van de BMA-adviezen zijn betrokken. Deze bevoorradingsproblemen zijn bij de nieuwe BMA-adviezen van 16 februari 2017 en 13 juni 2017 wel kenbaar betrokken, nu daaruit blijkt dat de mogelijkheid van tekort aan donorbloed is onderzocht. Hiermee zijn de adviezen – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig tot stand gekomen, aldus verweerder.
Beoordeling rechtbank
5.3
Omdat de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 april 2016 door de Afdeling is bevestigd, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder de bestreden besluiten in overeenstemming met die uitspraak heeft genomen. De volgende overwegingen uit die uitspraak zijn daarvoor van belang:

9.1 (…) Naar het oordeel van de rechtbank had het in het licht van de door eisers in bezwaar en beroep overgelegde stukken ten aanzien van de bevoorradingsproblemen van donorbloed op de weg van verweerder gelegen het BMA te verzoeken daarover aan de vertrouwensarts nadere informatie te vragen. Uit de stukken in bezwaar blijkt dat er in het verleden bevoorradingsproblemen zijn geweest, terwijl uit de BMA-adviezen en de onderliggende stukken van de vertrouwensarts niet (expliciet) blijkt of sprake is van een verbetering op dit punt. In beroep hebben eisers hun standpunt nader onderbouwd met het e-mailbericht van dr. Acquah. Dat deze e-mail slechts als kritische kanttekening moet worden aangemerkt, volgt de rechtbank niet. Nog afgezien van het feit dat het hier een bericht betreft van een onafhankelijke plaatselijke deskundige, is niet duidelijk of de vertrouwensarts informatie heeft vergaard over mogelijke leveringsproblemen. Nu het belang van de aanwezigheid van donorbloed op het moment van een acute massale bloedcelafbraak niet in geschil is, had verweerder zich er dan ook van moeten vergewissen of mogelijke bevoorradingsproblemen bij de totstandkoming van de BMA-adviezen zijn betrokken. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet onder verwijzing naar de BMA-adviezen zijn standpunt in beroep kunnen handhaven.
9.2
Hieruit volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank in voornoemde uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft vastgesteld dat er vanuit moet worden gegaan dat er een medische noodsituatie zal ontstaan als er geen behandeling voorhanden is. Dit leidt de rechtbank af uit de volgende overweging van de rechtbank: “
Nu het belang van de aanwezigheid van donorbloed op het moment van een acute massale bloedcelafbraak niet in geschil is, had verweerder zich er dan ook van moeten vergewissen of mogelijke bevoorradingsproblemen bij de totstandkoming van de BMA-adviezen zijn betrokken.”De Brummen-jurisprudentie waarnaar eisers hebben verwezen, brengt mee dat slechts nog in geschil is of er een adequate behandeling voor eisers aanwezig is op het moment dat ernstige bloedafbraak plaatsvindt. Hiertoe heeft verweerder concreet de opdracht gekregen het BMA te verzoeken of mogelijke bevoorradingsproblemen bij de totstandkoming van de eerdere BMA-adviezen zijn betrokken. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat met voornoemde uitspraak van de rechtbank de bezwaarprocedure opnieuw volledig is opengevallen. Dit zou alleen anders kunnen zijn als rechtens relevante nova of bijzondere omstandigheden een hernieuwde beoordeling van de vraag of er waarschijnlijk een medische noodsituatie zal ontstaan als er geen behandeling voorhanden is, rechtvaardigen. Hiervan is de rechtbank niet gebleken. Er is niet gesteld of gebleken dat de medische gezondheidssituatie van eisers sindsdien is gewijzigd. Dit blijkt ook niet uit de BMA-adviezen van 16 februari 2017 (aangaande [naam eiser 1] ) en 13 juni 2017 (aangaande [naam eiser 2] ).
Conclusie
5.5
Dit betekent dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de door deze rechtbank in haar uitspraak van 26 april 2016 gegeven opdracht. Hieruit volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Nu verweerder reeds eerder de opdracht heeft gekregen opnieuw op het bezwaar te beslissen, het aanvragen betreft van 10 september 2015 om uitstel van vertrek en met name ook omdat het gaat om jonge kinderen die al langdurig in onzekerheid verkeren omtrent hun gezondheid, ziet de rechtbank aanleiding een inhoudelijk oordeel te geven ten behoeve van de finale geschilbeslechting. Daarbij is mede van belang dat partijen zich over en weer inhoudelijk hebben uitgelaten over het geschilpunt en BMA herhaaldelijk heeft gereageerd op verzoek van verweerder.
5.6
Op grond van de beschikbare medische informatie en de adviezen en reacties van het BMA staat vast dat het gaat om jonge kinderen met een aangeboren afwijking, die daardoor een kleine kans hebben op bloedafbraak, in welk geval zij in het uiterste geval zijn aangewezen op een levensreddende bloedtransfusie. De rechtbank acht het standpunt, dat geen medische noodtoestand wordt verwacht als eisers hun dieet volgen, niet concludent. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt immers dat niet alleen voeding, maar ook medicatie, koorts en stress kan leiden tot hemolyse. In dit verband hebben eisers er terecht op gewezen dat uitzetting naar Ghana van jonge kinderen die in Nederland zijn geboren met een enzymafwijking al stresserend kan zijn en dat het risico op infectie en koorts in die situatie evenmin ondenkbeeldig is. Uit de adviezen van het BMA volgt verder dat indien een bloedtransfusie noodzakelijk zou zijn, daarvoor in Accra niet altijd bloed voorradig is. Het bij het advies van 13 juni 2017 gevoegde brondocument BMA9173 (Allianz, 7 februari 2017) vermeldt immers “
Urgent blood transfusion within hours is available at Korle Bu teaching hospital. However sometimes there are periods when certain blood types are unavailable.”. Verder volgt uit de brief van het BMA van 28 mei 2018 dat de jongens daardoor in het uiterste geval kunnen komen te overlijden. Onder deze omstandigheden dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw. De rechtbank draagt verweerder daarom op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers overeenkomstig deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorzieningen strekken er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorzieningen, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,-- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van de verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de beroep- en verzoekschriften van eisers aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaken geregistreerd onder nummer: AWB 17/14376 en AWB 17/16221,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaken geregistreerd onder nummer: AWB 17/14379 en AWB 17/16222,
- wijst de verzoeken af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.503,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.201603860/1/V1.
3.uitspraak van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801