ECLI:NL:RBDHA:2018:16045
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingrechtelijke geschil over voorziening ter zake van claim ex-bestuurder
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen X BV en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of X BV in het jaar 2013 een voorziening kan vormen ter zake van een claim van een ex-bestuurder van een voormalige dochtermaatschappij. De ex-bestuurder had eerder een rechtszaak aangespannen tegen de dochtermaatschappij, waarin hij onder andere doorbetaling van zijn salaris en een schadevergoeding eiste. De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de ontslagprocedure van de ex-bestuurder onregelmatig was en had hem een schadevergoeding toegekend.
X BV, opgericht op 16 mei 2006, was tot 8 maart 2013 de enige aandeelhouder van de dochtermaatschappij en vormde samen met deze dochtermaatschappij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Na de verkoop van de aandelen van de dochtermaatschappij aan drie kopers, heeft X BV een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen voor het jaar 2013. X BV stelde dat er op 31 december 2012 geen voorziening was opgenomen voor de claim van de ex-bestuurder, terwijl dit wel mogelijk was. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte dit en stelde dat de kosten niet ten laste van X BV konden komen, omdat de dienstbetrekking bestond tussen de ex-bestuurder en de dochtermaatschappij.
De rechtbank oordeelde dat X BV niet in staat was om een voorziening te vormen in verband met de claim van de ex-bestuurder, omdat de claim rustte op de dochtermaatschappij en niet op X BV. Bovendien was de dochtermaatschappij per 8 maart 2013 ontvoegd uit de fiscale eenheid. De rechtbank verklaarde het beroep van X BV ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.