5.3De rechtbank volgt eiser in het standpunt dat artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 aan de intrekking van het verblijfsvergunning in de weg staat. Daarbij gaat de rechtbank er met verweerder op grond van de systematiek van uit dat de verblijfsduur, bedoeld in het tiende lid, op dezelfde wijze moet worden opgevat als op de wijze die is neergelegd in het zesde lid van artikel 3.86 van het Vb 2000. Onder verblijfsduur wordt volgens dit lid verstaan de duur van rechtmatig verblijf direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen. Hoewel de bepaling, gelet op de formulering in enkelvoud, niet ziet op de recidive-regeling van de glijdende schaal, dient naar het oordeel van de rechtbank onder ‘het misdrijf’ in geval van recidive te worden verstaan het misdrijf dat heeft geleid tot toepassing van de aangepaste glijdende schaal. De rechtbank acht het in strijd met de systematiek van de regeling dat de nieuwe schaal wordt toegepast vanwege het plegen van een misdrijf op [datum 2] 2015 en dat misdrijf vervolgens niet wordt aangemerkt als ‘het misdrijf’ bedoeld in het zesde lid dat relevant is voor de vaststelling van de verblijfsduur. Nu ook verweerder uitgaat van [datum 2] 2015 als peildatum waarop artikel 3.86 van het Vb 2000 op eiser van toepassing is geworden en eiser op die datum een verblijfsduur had van meer dan tien jaren, heeft verweerder in strijd met artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken.
6. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet tevens aanleiding het primaire besluit te herroepen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.