ECLI:NL:RBDHA:2018:15835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
20 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 6807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid op basis van negatief UWV-advies

In deze zaak heeft eiser, een Indiase nationaliteit bezittende persoon, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn aanvraag voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) heeft afgewezen. Eiser had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 7 oktober 2015 was ingetrokken. Op 22 juni 2017 diende eiser een nieuwe aanvraag in om als magazijnmedewerker te werken voor uitzendorganisatie Randstad Direct B.V. De staatssecretaris vroeg advies aan het UWV, dat op 8 december 2017 concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De aanvraag werd afgewezen op 11 december 2017, en het bezwaar van eiser werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit.

De rechtbank heeft op 21 december 2018 geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het advies van het UWV zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk concludent is. Eiser heeft geen ander deskundigenadvies overgelegd en zijn argumenten over de arbeidsmarkt werden als te algemeen beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanbod van personeel op de arbeidsmarkt was voor de functie van magazijnmedewerker en dat de werkgever niet had aangetoond voldoende inspanningen te hebben verricht om de functie door prioriteitgenietend aanbod (pga) te vervullen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/6807
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 december 2018 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. ter Riet.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 augustus 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Van eiser is hierop een reactie binnengekomen.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Partijen hebben voorafgaand aan de zitting laten weten niet te zullen verschijnen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Indiase nationaliteit. Eiser is op 17 juli 2013 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘familielid van een Burger van de Unie’. Deze verblijfsvergunning is ingetrokken op 7 oktober 2015, met terugwerkende kracht met ingang van 17 juli 2013.
2. Op 22 juni 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) met als verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’. Eiser beoogt verblijf om voor uitzendorganisatie Randstad Direct B.V. te [plaats] te gaan werken als magazijnmedewerker bij het bedrijf [naam bedrijf] te [plaats] . Op 1 mei 2018 is eiser in dienst getreden van de feitelijk werkgever [naam bedrijf]
3. Ter beoordeling van de aanvraag heeft verweerder voorafgaand aan het primaire besluit advies gevraagd aan het UWV [1] . In het advies van 8 december 2017 is geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
4. Op 11 december 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen (primair besluit). Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Aan die afwijzing heeft verweerder het negatieve advies van het UWV ten grondslag gelegd. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.
5. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 3.31, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ worden verleend indien geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 en de artikelen 8 en 9 van de Wav, tenzij het seizoenarbeid betreft.
7. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wav, voor zover van belang, weigert verweerder een gecombineerde vergunning:
indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod (pga) op de arbeidsmarkt aanwezig is;
indien het een arbeidsplaats betreft waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gemeld;
indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door pga op de arbeidsmarkt te vervullen;
(…)
8. Ingevolge paragraaf B5/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 beschouwt de IND een advies van het UWV als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en dat hij zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Een advies van het UWV over de vraag of er pga-aanbod aanwezig is ter vervulling van de functie die door een vreemdeling wordt uitgeoefend, is een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van diens bevoegdheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) moet verweerder, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien verweerder heeft voldaan aan de aldus op hem rustende vergewisplicht, kan een vreemdeling de uitkomst van een dergelijk advies slechts succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2659) en de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2726)).
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het advies van het UWV naar wijze van totstandkoming en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
Uit het advies van het UWV blijkt dat voor de beoogde functie als magazijnmedewerker pga op de arbeidsmarkt aanwezig, de vacature niet tijdig bij het UWV is gemeld en de werkgever van de vreemdeling niet heeft aangetoond voldoende wervingsinspanningen te hebben verricht om de desbetreffende arbeidsplaats door pga te vervullen. De aanvraag is gedaan voor de functie van magazijnmedewerker en eiser heeft in de bijlage bij de aanvraag vermeld dat de belangrijkste eisen voor de functie zijn: het hebben van een hef – en reachtruckcertificaat en ervaring in de logistiek. Niet is echter aangegeven hoeveel ervaring nodig is. Evenmin is aangegeven dat voor de functie een opleiding nodig is, zodat mag worden aangenomen dat het hier ongeschoolde, lichtgeoefende arbeid betreft. Hiervoor wordt pga aanwezig geacht. Bovendien is in de werkzoekendenbestanden van het UWV de groep ongeschoolde en lichtgeoefende arbeidskrachten het grootst. Verder blijkt uit onderzoek dat een hef- en reachtruckcertificaat binnen één dag is te behalen. Ten aanzien van de gevraagde functie-eisen is ook pga aanwezig. In de werkzoekendenbestanden van het UWV staan vele tientallen magazijnmedewerkers ingeschreven die over een hef- en reachtruckcertificaat beschikken. Deze kandidaten mogen werken zonder dat er een tewerkstellingsvergunning is vereist.
Daarnaast is aan eiser tegengeworpen dat Randstand Direct B.V. of [naam bedrijf] de arbeidsplaats niet als vacature heeft gemeld en voorts dat geen inspanningen zijn verricht ter vervulling van de arbeidsplaats door pga.
11. Vaststaat dat eiser geen andersluidend deskundigenadvies heeft overgelegd. In het betoog van eiser dat er ernstige problemen zijn op de ‘logistieke arbeidsmarkt’ en er een schreeuwend tekort is aan personeel op dit gebied ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten die aanleiding geven tot twijfel aan de totstandkoming of de inhoud van het advies van het UWV. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een aantal algemene (internet)artikelen overgelegd en een vacatureoverzicht van [naam bedrijf] Terecht heeft verweerder in zijn verweerschrift opgemerkt dat eiser slechts in algemene zin heeft verwezen naar tekorten op de ‘logistieke arbeidsmarkt’ en niet concreet is ingegaan op de overwegingen in het advies van het UWV. Tegen de overige weigeringsgronden uit artikel 8, eerste lid, van de Wav heeft eiser geen specifieke beroepsgronden ingediend.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van de imperatieve weigeringsgronden dat er pga aanbod op de arbeidsmarkt is voor de desbetreffende arbeidsplaats, dat de vacature niet is gemeld en dat onvoldoende inspanningen zijn verricht om de functie door pga te laten verrichten. Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Dat wat eiser verder heeft aangevoerd over het beschikken over voldoende middelen van bestaan, behoeft geen bespreking.
13 Het beroep op schending van de hoorplicht kan niet slagen. Van het horen in bezwaar kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gezien de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiser hiertegen in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd, is aan voormelde maatstaf voldaan.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen