ECLI:NL:RBDHA:2018:15705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
NL17.13931 & NL17.13932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraans echtpaar op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2018 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een Iraans echtpaar, dat om een verblijfsvergunning vroeg op basis van hun bekering tot het christendom. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als ongegrond beschouwde. De eisers, die in Iran bekeerd waren, voerden aan dat zij vanwege hun geloofsverandering in gevaar verkeerden. Tijdens de zitting op 29 juni 2018 werd het onderzoek heropend om partijen de gelegenheid te geven hun standpunten te verduidelijken naar aanleiding van een nieuwe werkinstructie van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvragen op zorgvuldige wijze had beoordeeld en dat de verklaringen van de eisers over hun bekering niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico liepen op ernstige schade, zoals bedoeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de eisers erop dat zij binnen vier weken hoger beroep konden instellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.13931 & NL17.13932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2018 in de zaken tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
mede namens hun minderjarig kind,
[minderjarig kind], V-nummer [V-nummer],
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.M.A. van der Heijden).

ProcesverloopBij besluiten van 2 november 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is T. Merian als tolk ter zitting verschenen.
Bij beslissing van 10 augustus 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen de gelegenheid te geven een nader standpunt in te nemen omtrent de op 5 juli 2018 gepubliceerde Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10).
Bij bericht van 17 augustus 2018 heeft verweerder een standpunt omtrent de hiervoor genoemde werkinstructie ingenomen. Eisers hebben daarop, bij bericht van 11 september 2018, gereageerd.
Aangezien partijen niet binnen de door de rechtbank gegeven termijn verzocht hebben om een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1978 en eiseres is geboren op [geboortedatum] 1985. Beiden hebben de Iraanse nationaliteit. Zij hebben op 1 september 2016 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Iran afzonderlijk van elkaar zijn bekeerd tot het christendom en nadien ook een huiskerk hebben bezocht. De broer van eiser, [broer eiser], had een geheime relatie met een meisje genaamd [meisje]. De vader van [meisje], [X], was een conservatief religieuze en machtige man die fel gekant was tegen een huwelijk tussen [broer eiser] en [meisje]. In mei 2016 heeft hij [broer eiser] en [meisje] in het huis van eisers betrapt. Vervolgens heeft [X] een huiszoeking geregeld en in het huis van eisers christelijke documenten, zoals een Bijbel, bladen met informatie over het christelijk geloof en een cd met christelijke liederen, aangetroffen. Deze documenten zijn in de dossiers van eisers terecht gekomen. Dit heeft eisers doen besluiten om hun land van herkomst te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in de asielrelazen van eisers als relevant gekwalificeerd:
1) inval in huis door [X], de vader van [meisje] met wie de broer van eiser een relatie had. Tijdens deze inval zijn documenten gevonden waaruit de interesse van eisers in het christendom blijkt.
2) de bekering tot het christendom in Iran en het bezoek aan huiskerken.
Verweerder heeft de identiteit en nationaliteit van eisers geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de verklaringen over de inval in huis door [X] evenals over de bekering tot het christendom niet geloofwaardig geacht.
Eisers kunnen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben daartoe in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Tijdens zijn gehoor is eiser onvoldoende in de gelegenheid gesteld om al zijn problemen uit te leggen en zijn woorden zijn door de tolk niet duidelijk overgebracht. Voorts heeft verweerder zich niet gebaseerd op objectieve beoordelingscriteria en heeft verweerder ook geen objectieve en eerlijke beoordeling gemaakt, nu eiser met allerlei tegenwerpingen wordt bestookt alvorens het proces van bekering wordt beoordeeld. De bekering van eisers tot het christendom is ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Ter onderbouwing van hun bekering overleggen eisers een tweetal rapporten van Stichting [stichting] van 2 februari 2018. Wat betreft de inval in huis heeft verweerder zich bediend van een niet controleerbare en subjectieve gedachtegang en hierdoor is de motivering op dit punt gebrekkig. Tot slot heeft verweerder bij het eindoordeel onvoldoende gemotiveerd welk gewicht aan de afzonderlijke overwegingen is toegekend en hoe de samenhang tussen die overwegingen is geweest.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het nader gehoor van eiser onzorgvuldig is geweest. Zo is tijdens het gehoor gebruik gemaakt van een beëdigde tolk in de zin van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers. Hoewel eiser aan het begin van het gehoor heeft aangegeven dat hij bang was dat de tolk niet uit Iran komt en dat hij niet echt Farsi kan, heeft hij vervolgens verklaard de tolk wel goed te verstaan. Eiser heeft ermee ingestemd om door te gaan met het gehoor en heeft verklaard dat hij het zou aangeven als hij het idee kreeg dat het gehoor niet goed ging. Tijdens het gehoor is diverse malen aan eiser gevraagd of hij de tolk goed kan verstaan en begrijpen, waarop hij steeds instemmend heeft geantwoord. Op het einde van het gehoor heeft eiser aangegeven dat hij geen op- of aanmerkingen heeft over de tolk en dat hij de tolk goed heeft begrepen. Wel heeft eiser de kanttekening gemaakt dat hij hoopt dat de tolk alles vertaald heeft zoals hij het gezegd heeft. Eiser doelt hiermee, zoals hij vervolgens uitlegt, op de plaatselijke taal die hij spreekt. Hij wil graag dat de tolk zijn woorden letterlijk vertaalt. In de zienswijze noch in de beroepsgronden heeft eiser naderhand gewezen op specifieke misverstanden die tussen hem en de tolk zouden zijn ontstaan en heeft hij ook niet gewezen op zaken die hij tijdens zijn gehoor naar voren had willen brengen maar niet heeft kunnen brengen. Eiser heeft wel aangevoerd dat hij tijdens zijn gehoor een aantal keren onderbroken is door de gehoormedewerker en daardoor zijn verhaal niet heeft kunnen doen. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat eiser door de gehoormedewerker inderdaad is onderbroken maar dat dit enkel is gebeurd op het moment dat eiser afdwaalde van de kern van zijn relaas of wanneer hij geen antwoord gaf op de vraag.
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 6 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:762), blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten.
8.2.
Per 1 juli 2018 is de WI 2018/10 in werking getreden. Zoals verweerder bij bericht van 17 augustus 2018 aan de rechtbank heeft medegedeeld is met deze werkinstructie een intern informatiebericht met daarin de hierboven weergegeven vaste gedragslijn openbaar gemaakt. Van nieuw beleid dan wel een andere beoordeling van het asielrelaas is volgens verweerder dan ook geen sprake. Dit wordt bevestigd in de brief van verweerder van 4 juli 2018 aan de Tweede Kamer. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder gelet op de nieuwe werkinstructie de asielaanvragen van eisers thans anders zou hebben beoordeeld dan hij in bestreden besluiten heeft gedaan.
Daarbij stelt de rechtbank vast dat tijdens de gehoren van eisers de drie relevante elementen, te weten de motieven voor en het proces van bekering; de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten, die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen (paragraaf 3.1 van de WI 2018/10), zijn besproken en hun aanvragen zijn beoordeeld aan de hand van de hierboven weergegeven vaste gedragslijn.
Volgens paragraaf 4.1 van de WI 2018/10 kan in het algemeen gesteld worden dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. Daarnaast is verweerder op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. In het algemeen kan dan ook worden gesteld dat binnen de beoordeling van de drie elementen het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot deze drie elementen. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat verweerder geen rekening heeft gehouden met hun authentieke bekeringsverhaal en hun persoonlijke omstandigheden. Niet betwist is dat verweerder eisers in de gehoren allereerst de mogelijkheid heeft geboden om in hun eigen woorden hun asielrelazen naar voren te brengen en verweerder vervolgens met open vragen eisers de mogelijkheid heeft geboden om hun asielmotieven nader toe te lichten. Door deze verklaringen in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te betrekken bij zijn besluitvorming heeft verweerder gehandeld overeenkomstig de bestendigde beslispraktijk en in overeenstemming met de WI 2018/10.
8.3.
Ten aanzien van eiser heeft verweerder de afkeer van de islam en het proces van bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat eiser zijn redenen van afkeer voor de islam en zijn motieven voor het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt en dat hij hiermee geen inzicht in een innerlijk proces van bekering heeft gegeven. Dat hij in de islam geen rust vond, niet kreeg wat hij wenste en dat het dwangmatig karakter van de islam hem niet aansprak, heeft verweerder in redelijkheid niet afdoende kunnen achten. Eiser heeft niet aan kunnen geven hoe hij deze rust wel in het christendom heeft kunnen vinden. Dat hij na zijn bekering rust heeft gevonden en vriendelijker met zijn echtgenote en anderen omgaat, heeft verweerder te vaag en algemeen kunnen vinden, zodat eiser de gevolgen van de bekering tot het christendom en de betekenis die de bekering aan zijn leven heeft gegeven niet voldoende concreet heeft gemaakt. Dat de betekenis van het christendom vriendschap, liefde en geen geweld is, heeft verweerder in redelijkheid te algemeen kunnen vinden.
8.4.
Ten aanzien van eiseres heeft verweerder de afkeer van de islam en het proces van bekering tot het christendom ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft verweerder de redenen die eiseres heeft gegeven om zich van de islam af te keren, te weten de positie van vrouwen en de strenge regels en kledingvoorschriften, meer als maatschappijkritiek dan als kritiek op de islam als religie kunnen aanmerken. Eiseres heeft niet afdoende kunnen aangeven waarom de islam voor haar niet meer voldeed en waarin het christendom verschilt van de islam. De verklaringen van eiseres geven geen of weinig blijk van een bekeringsproces waarin zij zich in de beide geloven heeft verdiept en ze tegen elkaar heeft afgezet. Eiseres geeft aan dat hetgeen haar aanspreekt in het christendom de rust en liefde is die zij heeft gevonden. Verweerder heeft deze verklaring in redelijkheid te algemeen en vaag kunnen vinden, nu hieruit niet van een innerlijke overtuiging voor het christendom als religie blijkt. Gelet op het aanzienlijke risico dat een bekering tot het christendom in Iran met zich meebrengt, is het bevreemdend dat uit de verklaringen van eiseres niet naar voren komt dat zij over haar bekering twijfels heeft gehad. Als voorbeeld van een verandering als gevolg van haar bekering noemt eiseres dat zij en haar echtgenoot een gezin in Iran hielpen. Echter, zij kan de naam van dit gezin niet met zekerheid noemen, kan niet aangeven wat zij precies voor hen deed en kan niet concreet aangeven hoe zij met elkaar in contact zijn gekomen. Met dit voorbeeld heeft eiseres een verandering in haarzelf als gevolg van haar bekering dan ook niet aannemelijk kunnen maken.
8.5.
Hoewel eisers over kennis van het christendom beschikken, maakt dit op zichzelf beschouwd nog niet dat hun gestelde bekering geloofwaardig is. Verweerder mag doorslaggevend gewicht toekennen aan de verklaringen van de vreemdeling omtrent de motieven voor en het proces van bekering. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4065).
8.6.
Met de overgelegde kopie van de doopakte hebben eisers hun bekering tot het christendom niet aannemelijk gemaakt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraak van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:890), volgt dat een doopakte kan dienen ter staving van de gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laat dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn eisers hierin niet geslaagd.
8.7.
Ter staving van hun bekering hebben eisers verklaringen van [A] en [B] van de Protestantse Gemeente Balk van 1 augustus 2017, van [A] van 10 augustus 2017, van de voorganger van de ICHTUS Gemeente Zaandam (J.B. Barendse) van 28 augustus 2017, van de voorganger van Evangeliegemeente De Deur Nijmegen ([C]) van 28 augustus 2017 overgelegd. Over een verklaring van een kerkelijke instantie of functionaris heeft de Afdeling, onder meer in de uitspraken van 31 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2546) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3514), overwogen dat een dergelijke verklaring kan dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laat dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Hierin zijn eisers gelet op het voorgaande niet geslaagd.
8.8.
Wat betreft de overgelegde rapporten van de Stichting [stichting] overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) kan worden afgeleid dat een organisatie als Stichting [stichting], net als [D], en anders dan verweerder, geen integrale op een persoon van de vreemdeling toegespitste geloofwaardigheidsbeoordeling van alle verklaringen van een vreemdeling verricht, maar haar oordeel over de geloofwaardigheid van een gestelde bekering uitsluitend baseert op de door de vreemdeling tegenover verweerder afgelegde verklaringen over die gestelde bekering. Verweerder neemt daarentegen een standpunt in over het asielrelaas als geheel op basis van de afweging van de geloofwaardige en niet-geloofwaardige elementen in onderlinge samenhang. Ook beziet verweerder de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en documenten tegen hetgeen de vreemdeling heeft verklaard over zijn omgeving en herkomst én wat verweerder bekend is over andere vreemdelingen die zijn bekeerd. In die zin komt aan de beoordeling van Stichting [stichting] van de bekering van eisers niet meer waarde toe dan aan de beoordeling van verweerder. Het oordeel van Stichting [stichting] over de geloofwaardigheid van de bekering van eisers kan dan ook niet afdoen aan de bestreden besluiten.
9. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de inval in de woning van eisers waarbij christelijke stukken zijn gevonden niet geloofwaardig is. Zo heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat eisers de exacte datum van deze inval niet weten, terwijl zij aangeven dat deze inval de directe aanleiding voor het vertrek uit het land van herkomst was. Tevens heeft verweerder het niet aannemelijk kunnen achten dat eiser zijn huis ter beschikking stelt aan zijn broer en de vriendin van zijn broer, terwijl hij weet dat de vader van dit meisje streng religieus is, fel gekant is tegen een relatie van zijn dochter met de broer van eiser en hij christelijke stukken in zijn huis heeft liggen. Dat eisers een dergelijk risico zouden nemen, heeft verweerder dan ook onaannemelijk kunnen achten. Van een gebrekkige motivering op dit punt is de rechtbank niet gebleken.
10. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de bekering van eisers tot het christendom en de inval in hun woning niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder geen objectieve of een onzorgvuldige beoordeling heeft verricht. Eisers komen dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 7 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel