ECLI:NL:RBDHA:2018:15512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
C/09/563056 / KG ZA 18/1175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot opheffing van derdenbeslagen in kort geding tussen BIOPROMOTIONS B.V. en TN PLASTICS B.V.

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen BIOPROMOTIONS B.V. (hierna: BP) en TN PLASTICS B.V. (hierna: TNP). BP had een vordering ingesteld tot opheffing van derdenbeslagen die door TNP waren gelegd, nadat BP eigenbeslag had gelegd op een vordering die aan TNP was toegewezen in een eerder vonnis. BP stelde dat het eigenbeslag het leggen van derdenbeslagen door TNP in de weg stond. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het eigenbeslag onnodig was en dat het het recht van TNP op tenuitvoerlegging van het vonnis frustreerde. Hierdoor werd de vordering van BP in conventie afgewezen.

In reconventie vorderde TNP de opheffing van het eigenbeslag en dit werd toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat BP geen verweer had gevoerd in de eerdere procedure en dat de vordering van BP op TNP op dat moment onzeker was. TNP had bovendien geen liquiditeitsproblemen en was bereid om de schadevergoeding aan BP te betalen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het eigenbeslag van BP niet gerechtvaardigd was en dat de belangenafweging in het voordeel van TNP uitviel. BP werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventionele als de reconventionele vordering.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/563056 / KG ZA 18/1175
Vonnis in kort geding van 21 december 2018
in de zaak van
BIOPROMOTIONS B.V.te Nieuwkoop,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. E. Walinga en D.E.T. Hack te Amsterdam,
tegen:
TN PLASTICS B.V.te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. S.D.W. Gratama en A.C.A.M. Utens te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘BP en ‘TNP’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte houdende een eis in reconventie;
- de door TNP overgelegde producties;
- de op 7 december 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
TNP is begin 2018 bij de rechtbank Midden-Nederland een procedure tegen BP gestart, waarin zij betaling heeft gevorderd van onbetaald gebleven facturen. Die facturen hadden betrekking op de ter beschikking stelling van productiemiddelen en faciliteiten door TNP aan BP in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen hen. Op 22 juni 2018 is vonnis gewezen (hierna: het vonnis). In het vonnis wordt onder meer overwogen dat, omdat binnen de daarvoor gestelde termijn geen verweerschrift is ingediend, het recht om verweer te voeren is vervallen. BP wordt in het vonnis veroordeeld om aan TNP te betalen een bedrag van € 39.917,17 te vermeerderen met de wettelijke rente zoals nader omschreven in het vonnis en met veroordeling van BP in de proceskosten (hierna: de toegewezen vordering). BP heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.2.
Nog voordat het vonnis is gewezen is BP tegen TNP een procedure gestart waarin zij een vordering tot schadevergoeding heeft ingesteld. BP heeft hieraan ten grondslag gelegd dat TNP in het kader van de onder 2.1 vermelde samenwerkingsovereenkomst ondeugdelijke matrijzen aan BP heeft verkocht en geleverd, waardoor BP een schade van € 430.000,- heeft geleden.
2.3.
Op 11 september 2018 heeft TNP – nadat BP geen gehoor had gegeven aan sommaties om aan het vonnis te voldoen – het vonnis aan BP laten betekenen en aan haar bevel laten doen om een bedrag van in totaal € 44.430,67 te betalen, met aanzegging dat bij gebreke van voldoening het vonnis ten uitvoer zal worden gelegd.
2.4.
BP heeft op 13 september 2018 aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om ten laste van TNP eigenbeslag te mogen leggen op de toegewezen vordering (hierna: het eigenbeslag). Op 5 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter daarvoor verlof verleend. BP heeft de betreffende beschikking diezelfde dag aan TNP laten betekenen.
2.5.
TNP heeft in oktober 2018 beslag laten leggen ten laste van BP ter voldoening van de toegewezen vordering onder een viertal derden op al hetgeen BP van hen te vorderen heeft (hierna: de derdenbeslagen).
2.6.
TNP heeft geen gehoor gegeven aan de verzoeken van BP om de derdenbeslagen op te heffen. Wel heeft de deurwaarder namens TNP aan de betreffende derden bericht dat zij het gelegde beslag tot nader orde als opgeschort moeten beschouwen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
BP vordert – zakelijk weergegeven – opheffing van de derdenbeslagen en TNP te verbieden om voor de toegewezen vordering nog verdere beslagen te leggen, met veroordeling van TNP in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe voert BP – samengevat – het volgende aan. Door het door haar gelegde eigenbeslag kan TNT ten opzichte van BP niet meer over de toegewezen vordering beschikken en geen nakoming daarvan meer vorderen. Voor de voldoening van de vordering kan zij ook geen derdenbeslag leggen. Dit brengt de blokkerende werking van artikel 475h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mee. De derdenbeslagen kunnen vanwege het vorenstaande ook niet leiden tot een betaling aan TNP, zodat zij geen reëel belang heeft bij het leggen daarvan.
3.3.
TNP voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
TNP vordert – zakelijk weergegeven – opheffing van het eigenbeslag en BP te verbieden om opnieuw conservatoire eigenbeslagen te leggen ten laste van TNP, met veroordeling van BP in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
Daartoe voert TNP – samengevat – het volgende aan. BP maakt misbruik van recht door de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te frustreren door het leggen van eigenbeslag. De vordering van TNP staat in rechte vast en de verschuldigdheid van de toegewezen vordering wordt door BP ook erkend. Zij meent weliswaar een tegenvordering te hebben, maar die vordering wordt gemotiveerd betwist door TNP en staat dan ook geenszins vast. Ook een belangenafweging dient tot opheffing van het eigenbeslag te leiden. Er is geen risico dat TNP geen verhaal zal bieden. Zij heeft anders dan BP geen liquiditeitsproblemen en zij heeft aangeboden het bedrag dat door het eigenbeslag is geraakt gedurende de bodemprocedure op de derdengeldenrekening van haar advocaat te parkeren.
3.6.
BP voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter ziet uit proceseconomische oogpunt aanleiding eerst de vordering in reconventie tot opheffing van het eigenbeslag te bespreken.
in reconventie
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat TNP wel in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord op het verzoek tot het leggen van eigenbeslag, maar van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. TNP heeft toegelicht waar dit door is veroorzaakt. Wat hier van zij, hoeft verder echter geen bespreking. Vaststaat dat bij de verlofverlening geen rekening is gehouden met haar visie. Thans zal de voorzieningenrechter deze wel in aanmerking nemen.
4.3.
In het geval een vordering is toegewezen in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is er in beginsel geen plaats voor een conservatoir eigenbeslag op die vordering, indien daarmee wordt beoogd de tenuitvoerlegging van het vonnis te frustreren. Bij de beantwoording van de vraag of dat hier wordt beoogd dan wel of er in dit geval aanleiding is om van dat uitgangspunt af te wijken, is onder meer van belang hoe zeker of onzeker de vordering van BP is. Daarbij moet de deugdelijkheid van de vordering extra kritisch bekeken worden. Voorts moet er een belangenafweging worden gemaakt, waarbij streng moet worden gekeken of de beslaglegger wel een in redelijkheid te eerbiedigen belang heeft bij het beslag.
4.4.
De toelichting van BP over het verloop van de procedure als vermeld onder 2.1 acht de voorzieningenrechter bij voormelde afweging niet relevant. BP heeft verklaard dat zij (door een fout van haar advocaat) abusievelijk geen verweer heeft gevoerd in die procedure en dat zij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis. Het hoger beroep heeft, naar de voorzieningenrechter begrijpt, betrekking op het feit dat er volgens BP ten onrechte geen zitting heeft plaatsgevonden en zij geen reconventionele vordering heeft kunnen instellen. Op de uitkomst van dat hoger beroep kan niet vooruitgelopen worden, maar dit doet hoe dan ook niet af aan de “hardheid” van de toegewezen vordering. Het bestaan en de hoogte daarvan wordt door BP immers niet weersproken.
4.5.
TNP betwist daarentegen wel gemotiveerd en om meerdere redenen dat zij een bedrag wegens schadevergoeding aan BP verschuldigd is. TNP heeft een geheel andere lezing van hetgeen tussen partijen heeft te gelden, waartoe zij verwijst naar de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen waarin is opgenomen dat BP verantwoordelijk is voor kwalitatief deugdelijke productiematrijzen. Dat dit in die overeenkomst is opgenomen wordt door BP niet weersproken. De omstandigheid dat de matrijzen in opdracht van TNP zijn geproduceerd door Gemeco (volgens BP met wijziging van de oorspronkelijke plannen waarin zij de matrijzen zou laten vervaardigen in China) maakt volgens TNP nog niet dat voormelde verantwoordelijkheid op haar is komen te rusten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden uitgesloten dat dit verweer stand zal houden. Daarbij is ook van belang dat, indien BP meent dat er sprake is van een andersluidende mondelinge afspraak tussen partijen dan wel van een op enige andere grond op TNP rustende verplichting, die TNP niet is nagekomen, BP daarvan de bewijslast draagt. TNP heeft ook nog andere verweren tegen de vordering naar voren gebracht, te weten dat van ondeugdelijke matrijzen geen sprake is en evenmin van schade die aan haar of Gemeco kan worden toegerekend. Die weren heeft zij in dit geding echter niet uitgewerkt, zodat die verder onbesproken zullen blijven. Het vorenstaande leidt echter reeds tot de conclusie dat het bestaan van de vordering van BP op TNP op dit moment nog behoorlijk onzeker is.
4.6.
TNP heeft verder terecht gewezen op het bepaalde in artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin staat vermeld dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. De voorzieningenrechter acht niet onaannemelijk dat, indien door BP wel tijdig verweer zou zijn gevoerd in de procedure die heeft geleid tot het vonnis, aan dit artikel toepassing zou zijn gegeven.
4.7.
In het kader van de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op de stelling van BP dat zij liquiditeitsproblemen heeft en dat zij alle beschikbare liquiditeiten nodig heeft voor haar bedrijfsvoering. Dat is aan haar zijde een belang om niet tot betaling van de toegewezen vordering over te gaan, maar dat is niet een belang dat met het leggen van eigenbeslag wordt gediend. Verlof voor het leggen van eigenbeslag wordt verleend met als doel de verkrijging van zekerheid voor de voldoening van een vordering. TNP heeft zich op het standpunt gesteld dat het leggen van eigenbeslag daarvoor onnodig is. Zij heeft verklaard dat zij geen liquiditeitsproblemen heeft, dat zij in staat is om een schadevergoeding aan BP te betalen en dat er geen sprake is van een restitutierisico, indien de toegewezen geldvordering wordt betaald. BP heeft dit een en ander niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. De omstandigheid dat BP het aanbod van TNP als vermeld onder 3.5 heeft afgeslagen, maakt temeer aannemelijk dat BP met het leggen van het eigenbeslag een ander doel heeft gehad dan het doel waarvoor het is bestemd.
4.8.
Al het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het eigenbeslag onnodig is en dat dit het recht van TNP op tenuitvoerlegging van het vonnis frustreert. De reconventionele opheffingsvordering zal daarom worden toegewezen als na te melden.
4.9.
De reconventionele vordering om BP te verbieden om opnieuw eigenbeslagen te leggen ten laste van TNP zal worden afgewezen bij gebrek aan enige onderbouwing van die vordering. Overigens heeft de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om te veronderstellen dat BP voornemens is om daartoe over te gaan. Bovendien zal, als het deze zaak betreft, in het beslagrekest dan melding moeten worden gemaakt van deze procedure.
4.10.
BP zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
in conventie
4.11.
De vorderingen in conventie zijn niet voor toewijzing vatbaar. Deze vorderingen zijn enkel onderbouwd met de verwijzing naar het door BP gelegde eigenbeslag dat volgens BP in de weg staat aan het leggen van de derdenbeslagen. Het eigenbeslag wordt in dit vonnis echter opgeheven, zodat de grondslag aan de vorderingen in conventie is komen te ontvallen.
4.12.
BP zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237)

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt BP in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van TNP begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
heft op het door BP ten laste van TNP gelegde eigenbeslag;
5.6.
veroordeelt BP in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van TNP begroot op € 490,-- aan salaris advocaat;
5.7.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
ts