ECLI:NL:RBDHA:2018:15221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
NL18.13299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op asielaanvraag; rechtsgeldige verlenging beslistermijn

In deze zaak heeft eiser op 16 juli 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 7 april 2017 was ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de beslistermijn op 2 augustus 2017 met negen maanden verlengd, maar eiser betwistte de rechtsgeldigheid van deze verlenging. Eiser stelde dat de motivatie voor de verlenging onvoldoende was en dat er geen sprake was van complexe feitelijke of juridische kwesties die een verlenging rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de verlenging van de beslistermijn door verweerder rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de beslistermijn was verlengd en dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees de proceskostenveroordeling af. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.S.G. Jongeneel, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 december 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Eiser heeft op 16 juli 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 7 april 2017.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 7 april 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Op 2 augustus 2017 heeft verweerder een brief aan eiser gestuurd waarin hij heeft medegedeeld dat de oorspronkelijke beslistermijn is verlengd met negen maanden op grond van artikel 42, vierde lid onder a van de Vw 2000. Verweerder heeft in de brief van 2 augustus 2017 opgemerkt dat in beginsel uiterlijk op
6 juli 2018 een besluit kan worden verwacht.
Bij brief van 29 juni 2018 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op voornoemde aanvraag.
Op 16 juli 2018 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, omdat verweerder uiterlijk op 6 juli 2018 een beslissing op eisers asielaanvraag had moeten nemen. Verweerder meent dat het onderhavige beroep inzake het uitblijven van een beslissing op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is.
3. In de reactie van 28 augustus 2018 op het verweerschrift en ter zitting heeft gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat de verlenging van de beslistermijn door verweerder onjuist gemotiveerd is. Nu artikel 42, vierde lid onder a van de Vw 2000 ziet op een individuele verlengingsmogelijkheid, dient verweerder de motivatie voor het verlengen toe te spitsen op de individuele situatie van eiser. Dit blijkt onder andere uit jurisprudentie van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 22 februari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:2566 en ECLI:NL:RBDHA:2018:2567) en van 27 maart 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:3659). In de brief van 16 augustus 2017 heeft verweerder de verlenging zeer summier en zonder verwijzing naar specifieke feiten en omstandigheden uit het dossier gemotiveerd. Volgens eiser is de verlenging van de termijn dan ook niet rechtsgeldig, waardoor verweerder niet binnen de wettelijke termijn op de aanvraag heeft beslist en er was dan ook geen sprake van een premature ingebrekestelling.
4. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beschikking gegeven. Ingevolge het vierde lid onder a kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn.
Volgens paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan onder complexe feitelijke en juridische kwesties zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a van de Vw 2000 in ieder geval worden verstaan dat onderzoek moet worden gedaan door of advies moet worden gevraagd aan:
 een Nederlands ministerie;
 het Openbaar Ministerie;
 de autoriteiten van derde landen;
 de UNHCR;
 het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;
 Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (Toelt), voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en
 het NFI.
5.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de beslistermijn in het geval van eiser rechtsgeldig heeft verlengd.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de beslistermijn rechtsgeldig is verlengd. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd bij brief van 31 augustus 2017 en voldoende nader uiteengezet in de aanvulling van het verweerschrift van 28 augustus 2018.
De verwijzing door eiser naar genoemde uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 22 februari 2018 is in dit geval niet relevant. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat deze uitspraken nog niet onherroepelijk zijn. Bovendien heeft de rechtbank in die zaken overwogen dat eisende partijen in beide zaken per brief aan verweerder bericht hebben geen genoegen te nemen met de enkele mededeling dat (mogelijk) sprake is van complexe feitelijke of juridische kwesties. In beide zaken heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder geen deugdelijke motivering heeft gegeven terwijl eisende partijen daar specifiek om vroegen. In onderhavige zaak heeft eiser pas op
28 augustus 2018 meegedeeld de motivering van verweerder onvoldoende te achten, waarna verweerder daar op 28 augustus 2018 nader op is ingegaan, onder andere met de mededeling dat verweerder het noodzakelijk heeft geacht de Minister van Buitenlandse Zaken te verzoeken onderzoek te doen en een individueel ambtsbericht uit te brengen.
De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 30 maart 2018 is in dit geval niet relevant, omdat de rechtbank in die zaak heeft overwogen dat er geen sprake was van complexe feitelijke of juridische kwesties. In deze zaak is er wel sprake van een complexe feitelijke of juridische kwestie nu om advies is gevraagd van de Minister van Buitenlandse Zaken.
5.2
Volgens artikel 6:12, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Nu verweerder de beslistermijn op correcte wijze en op goede gronden heeft verlengd (zie 5.1), oordeelt de rechtbank dat de ingebrekestelling op
29 juni 2018 prematuur was. De beslistermijn was immers nog niet verstreken op die datum.
6. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op eisers asielaanvraag is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 4 weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.