ECLI:NL:RBDHA:2018:14987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
NL18.19370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van niet-kwetsbare asielzoeker aan Italië en de gevolgen van het Italiaanse decreet voor opvangvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2018 uitspraak gedaan over de overdracht van een niet-kwetsbare asielzoeker aan Italië, in het kader van de Dublinverordening. De eiser, een Gambiaanse asielzoeker, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet-kwetsbaar is en dat de Italiaanse opvangsystemen, ondanks recente wetswijzigingen, niet zodanig zijn dat overdracht aan Italië in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat het Italiaanse decreet de opvangmogelijkheden voor asielzoekers zou verslechteren, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de situatie in Italië zodanig is veranderd dat de overdracht van de eiser niet kan plaatsvinden zonder dat zijn mensenrechten in het geding komen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19370

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2018

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1999,
v-nummer [nummer] ,
van Gambiaanse nationaliteit,
eiser
(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op
20 november 2018 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Eiser is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.S. Schoot.

Overwegingen

1.Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2012 (hierna: de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2.Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan en hem dus niet aan Italië mag overdragen. Daartoe voert hij aan dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen met betrekking tot de opvang van asielzoekers en de asielprocedure.
Rapporten van 2017 en eerder
3.Eiser heeft ter onderbouwing van dit betoog in de eerste plaats verwezen naar de volgende uit 2016 en 2017 daterende stukken:
- het artikel ‘Hotspots under a spotlight: the legality of the hotspot approach in Italy’ van Maurizio Veglio van 26 juni 2017;
- het persbericht ‘Italië: Hotspot-benadering EU leidt tot mishandeling en onrechtmatige uitzettingen’ van Amnesty International van 3 november 2016;
- het rapport ‘Hotspot Italy. How EU’s flagship approach leads to violations of refugee and migrant rights’ van 3 november van Amnesty International;
- het rapport ‘Facts on the European Dimension of Displacement and Asylum: Italy’ van de Bertelsmann Stiftung van oktober 2016;
- een rapport van UNHCR van september 2016;
- een nieuwsbericht van UNHCR van 20 september 2016;
- het artikel ‘Italy’s deportation of 48 Sudanese citizens may amount to collective expulsion’ van ECRE van 16 september 2016;
- rapporten van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van oktober 2013 en 15 augustus 2016;
- een rapport van de VN Mensenrechtenraad van 12 augustus 2016;
- rapporten van de US Department of State van 13 april 2016 en 30 juni 2016;
- een update van de UNHCR van 9 mei 2016;
- rapporten van Artsen zonder Grenzen van januari 2010 en 12 april 2016;
- een rapport van AIDA van maart 2016;
- een rapport van Amnesty International van 24 februari 2016;
- rapporten van de Raad van Europa van 20 mei 2016 en 2 maart 2017;
- een rapport van USDOS van april 2016;
- informatie van UNHCR van 6 mei 2015 en 3 juli 2017;
- uitspraken van de Belgische Raad Vreemdelingenbetwisting van 12 juli 2014 en 3 juni 2016;
- een rapport van ECRE van mei 2017;
- bericht van IRIN van 15 juni 2017;
- rapport van DRC en SFH/OSAR van 9 februari 2017;
- HRW-jaarrapport over 2016.
3.1
Verweerder is ingegaan op deze door eiser aangehaalde, onder 3 genoemde, stukken en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze stukken onvoldoende grond bieden om daaraan de conclusie te verbinden dat de asielprocedure en het opvangsysteem zodanig ernstige en structurele tekortkomingen kennen, dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft in verschillende arresten (onder meer het arrest van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland (nr. 5868/13) en het arrest van 7 juni 2018, in de zaak H. tegen Zwitserland (nr. 67981/16) geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat ze aan overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM van 21 januari 2011 in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland (nr. 30696/09). Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft, onder meer bij uitspraken van 30 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1454), 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1910) en 11 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3323), geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij deze uitspraken zijn stukken uit 2016 en 2017 over de situatie in Italië betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de onder 3 genoemde stukken tot een ander oordeel te komen.
Inwerkingtreding decreet – gevolgen
4. Ter nadere onderbouwing van zijn betoog dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft eiser zich beroepen op het Italiaanse wetsdecreet nr. 113/2018 (hierna: het decreet). Dit decreet heeft volgens eiser tot gevolg dat de opvangvoorzieningen in de ‘sistema di protezione per richiedenti asilo e rifugiati’ (hierna: de SPRAR) slechts toegankelijk zijn voor een beperkt aantal groepen vreemdelingen, met als gevolg dat Dublinclaimanten na overdracht aangewezen zijn op opvang in de grootschalige eerstelijnscentra (de ‘Centri governativi di prima accoglienza’; hierna: de CARA) en tijdelijke opvangcentra (de ‘Centri di Accoglienza Straordinaria’; hierna: de CAS), waar de levensomstandigheden vaak kritiek zijn. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de beperking van de toelating tot de SPRAR-opvang tot gevolg heeft dat kwetsbare vreemdelingen die daar eerder wel werden opgevangen, zullen worden geplaatst in de reguliere opvang. Daardoor zullen minder opvangplekken beschikbaar zijn voor overige (niet-kwetsbare) asielzoekers, zoals eiser. Ook heeft het decreet tot gevolg dat de humanitaire verblijfsstatus zal worden afgeschaft, met als gevolg dat de druk op de opvang en de asielprocedure, wegens nieuw ingediende asielaanvragen, aanzienlijk zal toenemen.
In dit verband heeft eiser gewezen op:
- ( een vertaling van) het decreet;
- een nieuwsbericht van ECRE van 26 september 2018;
- een bericht van JRS Europe van 25 september 2018;
- een bericht van The Local van 7 november 2018;
- het artikel ‘Beyond closed ports: the new Italian Decree-Law on Immigration and Security’ van Silvia Carta van 31 oktober 2018;
- een bericht van Ansa van 15 november 2018;
- een aantal uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van rechtbank Den Haag, waaronder de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12420).
4.1
De rechtbank stelt vast dat het decreet op 24 september 2018 is aangenomen door de (Italiaanse) raad van ministers en op 5 oktober 2018 in werking is getreden. Op 28 november 2018 heeft het Italiaanse Lagerhuis het decreet goedgekeurd, waarmee het decreet formeel is omgezet in wetgeving.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het decreet tot gevolg heeft dat de toegang tot het SPRAR-opvangsysteem beperkt is tot personen die internationale bescherming genieten en niet-begeleide kinderen. De overige asielzoekers zijn hierdoor van opvang in een SPRAR-locatie uitgesloten.
4.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het in werking getreden decreet geen verandering brengt in de situatie van degenen die voorheen ook niet in aanmerking kwamen voor opvang in een SPRAR-opvangvoorziening. Ook laat het decreet volgens verweerder onverlet dat Italië zich heeft gecommitteerd aan de Europese mensenrechtenverdragen en het gemeenschappelijk Europees asielbeleid. Niet is gebleken dat Italië uit die verdragen is gestapt of de uitvoering daarvan structureel heeft opgeschort. Door eiser zijn geen stukken overgelegd die erop duiden dat de overdracht aan Italië in zijn geval zonder meer leidt tot een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
4.4
Niet in geschil is dat eiser niet moet worden aangemerkt als een kwetsbare asielzoeker. Eiser heeft het standpunt van verweerder dat niet-kwetsbare asielzoekers voor inwerkingtreding van het decreet ook al niet in aanmerking kwamen voor opvang in een SPRAR-locatie niet betwist. Door het uitsluiten van bepaalde categorieën vreemdelingen van de SPRAR-opvang wordt eiser, als niet-kwetsbaar persoon, dus niet in directe zin getroffen, omdat niet-kwetsbare asielzoekers net als voorheen aangewezen zijn op de CAS- of de CARA-opvangfaciliteiten. Zoals onder 3.1 is overwogen, zijn de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem, en dus ook in de reguliere CAS- of CARA-opvang, niet zodanig dat die in de weg staan aan overdracht. Eiser stelt verder dat de maatregelen tot gevolg hebben dat (kwetsbare) asielzoekers opgevangen moeten worden in reguliere opvangcentra. Daardoor zijn minder opvangplekken beschikbaar voor overige asielzoekers en loopt eiser naar eigen zeggen bij overdracht het reële risico verstoken te blijven van opvang. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit betoog onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat er concrete aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten, zoals eiser, na overdracht ten gevolge van de nieuwe maatregelen verstoken zullen blijven van opvang. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de vermelding in artikel 12, zevende lid, van het decreet dat de realisatie van de voorschriften die in dit artikel worden genoemd niet mogen leiden tot nieuwe of hogere kosten voor de openbare financiën. Het is aan eiser om (met stukken) aannemelijk te maken dat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale (opvang)verplichtingen niet nakomt. Nu die onderbouwing ontbreekt, ligt het niet op de weg van verweerder om onderzoek te verrichten naar de gevolgen van het decreet voor de opvang van over te dragen niet-kwetsbare asielzoekers. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
4.5
Eiser heeft ook gewezen op de maatregel in het decreet om de (nationale) humanitaire verblijfsstatus af te schaffen. Verweerder heeft terecht gesteld dat het betoog van eiser dat deze afschaffing zal leiden tot een toename van asielaanvragen niet van een nadere onderbouwing is voorzien en dus speculatief is. In het licht hiervan bestond voor verweerder in zoverre evenmin aanleiding om nader onderzoek te verrichten naar de gevolgen van het decreet. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Toename retoriek over migratie
5.Tot slot heeft eiser gesteld dat racistisch geweld sinds het aantreden van Matteo Salvini, de leider van de Lega-partij, als minister van Binnenlandse Zaken in juni 2018 is toegenomen. Ter ondersteuning heeft hij gewezen op een bericht uit The Guardian van
10 september 2018 en een artikel van France 24 van 1 augustus 2018. Uit deze overgelegde berichten volgt weliswaar dat de nieuwe Italiaanse regering harde retoriek over migratie hanteert en dat anti-migratie en anti-EU sentimenten bestaan, maar uit die stukken volgt niet dat in Italië systematische tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van
10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246). De beroepsgrond faalt.
Conclusie
6.Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, voorzitter, en mr. R. Raat en mr. M.J.M. Verhoeven, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: 17 december 2018.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.