ECLI:NL:RBDHA:2018:14918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
AWB 18/9605 en AWB 18/9604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening minderjarige broers uit Oekraïne ter voorkoming van uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 december 2018 de verzoeken van twee minderjarige broers uit Oekraïne afgewezen. De broers hadden verzocht om een voorlopige voorziening om hun uitzetting naar Oekraïne, gepland op 15 december 2018, te voorkomen. Eerder op dezelfde dag was een vergelijkbaar verzoek voor de broers al afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen konden onderbouwen. De oudste broer had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, maar deze was afgewezen omdat er geen nieuwe informatie was die het eerdere besluit kon herzien. De jongste broer had een aanvraag ingediend als gezinslid van de oudste broer, maar ook deze aanvraag werd afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de broers voldoende waren meegewogen in de eerdere besluiten en dat de zorg die zij nodig hebben ook in Oekraïne beschikbaar is. De rechtbank benadrukte dat de ouders van de broers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de situatie waarin de kinderen zich bevinden, aangezien zij hen naar Nederland hebben gestuurd zonder geldige verblijfstitel. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, waarbij hij opmerkte dat de belangen van de kinderen niet onvoldoende waren meegewogen door de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/9605 en AWB 18/9604
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 december 2018 in de zaken tussen

[verzoeker 1] (V-nummer: [V-nummer] ), geboren op [2004] , en

[verzoeker 2](V-nummer: [V-nummer] ), geboren op [2008] ,
beiden van Oekraïense nationaliteit, verzoekers
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. E.C. Pietermaat en J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van [verzoeker 1] van 19 november 2018 voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘verblijf op grond van overige humanitaire redenen’ afgewezen.
Bij afzonderlijk besluit van 12 december 2018 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van [verzoeker 2] van 19 november 2018 voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [verzoeker 1] ’ afgewezen.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om met spoed voorlopige voorzieningen te treffen om de uitzetting naar Oekraïne, die voor 15 december 2018 gepland staat, te voorkomen.
De voorzieningenrechter doet zonder het houden van een zitting uitspraak.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Verzoekers hebben, tezamen met hun ouders en zusje, op 2 juli 2018 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘Overig humanitair’ gedaan. Deze aanvragen zijn bij besluit van 6 juli 2018 afgewezen, omdat zij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hebben en zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het zogenoemde mvv-vereiste. Het gezin heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 8 november 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekers hebben tegen het besluit van 8 november 2018 beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Bij uitspraak van heden heeft de voorzieningenrechter dit verzoek (AWB 18/8274) afgewezen.
3. Het gezin is op 7 juli 2018 uitgezet naar Oekraïne. Verzoekers zijn nadien naar Nederland teruggekomen. Hun ouders en zusje verblijven nog steeds in Oekraïne. Verweerder is van plan om verzoekers op 15 december 2018 weer uit te zetten naar Oekraïne. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder het houden van een zitting. Daarvoor bestaat in dit geval aanleiding.
4. Verweerder heeft de aanvraag van [verzoeker 1] afgewezen, omdat sprake is van een herhaalde aanvraag en er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, zodat er geen aanleiding is het besluit van 6 juli 2018 te heroverwegen. De taalontwikkelingsstoornis, vermoedelijke dyslexie en de behoefte van [verzoeker 1] voor speciale begeleiding, leiden er volgens verweerder niet toe dat [verzoeker 1] moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Deze omstandigheden zijn in de zeven eerdere procedures (waarvan er op dit moment vier in rechte vaststaan) al uitgebreid en zorgvuldig meegewogen.
Ook de brief van 9 oktober 2018 van directeur [A] van Kentalis College en Ambulante Dienstverlening Utrecht leidt niet tot een andere conclusie, nu hieruit niet blijkt dat er gewijzigde omstandigheden zijn. Verweerder overweegt verder dat [verzoeker 1] geen medische stukken heeft overgelegd, waar in de brief van verweerder van 21 november 2018 om is gevraagd. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond van de medische omstandigheden van [verzoeker 1] .
Over het rapport van 20 juli 2018 met daarin de neerslag van de psychodiagnostische consultaties van [verzoeker 1] door de Oekraïense psycholoog I.L. Lyaskovskaya overweegt verweerder dat niet is uitgelegd waarom dit rapport moet leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Daarnaast is het rapport meegewogen bij het voornemen van 22 oktober 2018.
De brief van het Oekraïense Ministerie van Volksgezondheid van 6 september 2018 is algemeen van aard en niet is onderbouwd dat deze brief moet leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste.
Over de schadenota van december 2018 van prof. E. Scherder ‘Schaderisico bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen’ (hierna: de schadenota) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de schadenota ziet op kinderen in het algemeen en niet op de situatie van [verzoeker 1] . Iedere zaak wordt op zijn merites beoordeeld, waarbij het bij de beoordeling van onderhavige aanvraag niet alleen gaat om de vraag wat het meest in het belang is van het kind. Het belang van het kind is één van de belangen die wordt betrokken in deze boordeling.
Verweerder heeft zich over de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 juli 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:8757) op het standpunt gesteld dat, anders dan in deze zaak, de zaak die tot die uitspraak heeft geleid een asielaanvraag betrof. Daarnaast is de uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 24 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2815) vernietigd. Over het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 5 juli 2018 inzake C, J en S (ECLI:EU:C:2018:544) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep op dit arrest niet is onderbouwd en het ook in die zaak, anders dan in onderhavige zaak, een asielaanvraag betrof en het bovendien ging om de vraag of iemand in bewaring gesteld mocht worden.
5. Verweerder heeft de aanvraag van [verzoeker 2] afgewezen, omdat hij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het zogenoemde mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) of de hardheidsclausule. De afwijzing van de aanvraag is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Over het rapport van 20 juli 2018 met daarin de neerslag van de psychodiagnostische consultaties van [verzoeker 2] door de Oekraïense psycholoog I.L. Lyaskovskaya overweegt verweerder dat niet is uitgelegd waarom dit rapport ertoe moet leiden dat [verzoeker 2] verblijf in Nederland moet worden toegestaan op grond van artikel 8 van het EVRM. Daarnaast is het rapport meegewogen bij het voornemen van 22 oktober 2018.
De brief van 6 september 2018 van het Oekraïense Ministerie van Volksgezondheid is algemeen van aard en niet is onderbouwd dat deze brief moet leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Over de schadenota heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de schadenota ziet op kinderen in het algemeen en niet op de situatie van [verzoeker 2] . Iedere zaak wordt op zijn merites beoordeeld, waarbij het bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag niet alleen gaat om de vraag wat het meest in het belang is van het kind. Het belang van het kind is één van de belangen die wordt betrokken in deze beoordeling.
6. Over de grond dat er in de zaak van [verzoeker 1] wel nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Kennelijk is tussen partijen niet in geschil dat de taalontwikkelingsstoornis, vermoedelijke dyslexie en de behoefte van [verzoeker 1] voor speciale begeleiding geen nieuwe feiten en omstandigheden opleveren. Hiertegen zijn door verzoekers immers geen concrete gronden aangevoerd. Over de stukken die dateren van na het eerdere besluit van 6 juli 2018 hebben verzoekers, behoudens over de schadenota, geen concrete punten aangevoerd waarom deze stukken nieuwe feiten en omstandigheden bevatten die afdoen aan het eerdere besluit. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit [verzoeker 1] huidige medische situatie blijkt. Dit maakt echter niet, zoals verzoekers hebben aangevoerd, dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Het ligt immers op de weg van de aanvrager om deze nieuwe feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen.
Over de schadenota overweegt de voorzieningenrechter dat dit stuk dateert van na het eerdere besluit van 6 juli 2018. De vraag of de schadenota kan afdoen aan dit besluit beantwoordt de voorzieningenrechter echter ontkennend. Hierbij is ten eerste van belang dat de schadenota een algemeen stuk is dat niet specifiek op [verzoeker 1] (en [verzoeker 2] ) ziet. Ten tweede blijkt niet dat de schade die in de schadenota wordt genoemd zich ook voordoet bij [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , nu er geen medische stukken zijn overgelegd waaruit dit blijkt. De door verzoekers overgelegde informatie van 20 juli 2018 van de Oekraïense psycholoog I.L. Lyaskovskaya is daartoe onvoldoende. Dit rapport is opgemaakt na de eerdere uitzetting op 7 juli 2018 van [verzoeker 1] (en [verzoeker 2] ) samen met hun ouders en zusje. De gevolgen die door de Oekraïense psycholoog worden genoemd, hangen met die uitzetting – die hier niet ter toetsing voorligt – samen. [verzoeker 1] (en [verzoeker 2] ) waren ten tijde van dit rapport met hun ouders en zusje in Oekraïne. Nadien zijn zij op initiatief van hun ouders naar Nederland teruggekeerd zonder dat zij het bezit waren van een geldige verblijfstitel in Nederland, zodat van te voren duidelijk was dat het risico op een (tweede) uitzetting naar Oekraïne, met alle gevolgen van dien, aan de orde kon zijn. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat, anders dan verzoekers stellen, niet onderbelicht kan blijven dat de ouders van verzoekers daarmee een eigen aandeel hebben in de eventuele schade die hun kinderen door vreemdelingrechtelijke procedures zoals de onderhavige zouden oplopen. Het gezin is immers, na jarenlang niet legaal in Nederland te hebben verbleven, op 7 juli 2018 uitgezet naar hun land van herkomst. De ouders hebben er voor gekozen om verzoekers vervolgens alleen naar Nederland te sturen om aan het nieuwe schooljaar te beginnen, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van de omstandigheid dat Oekraïense staatsburgers visumvrij naar Nederland mogen reizen voor kort verblijf. Het was dus duidelijk dat verzoekers kort na hun inreis in Nederland zouden moeten terugkeren Oekraïne. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om vrijwillig terug te keren onbenut gelaten, waardoor verzoekers nu in de situatie zitten dat zij (weer) gedwongen uit Nederland worden verwijderd. Deze omstandigheid kan niet zonder meer voor risico van verweerder komen. De voorzieningenrechter wijst verder op dat wat de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van heden in de zaak AWB 18/8274 over de schadenota heeft overwogen. De gronden die zien op [verzoeker 1] slagen daarom niet.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat [verzoeker 2] niet kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb. Evenmin zijn er gronden gericht tegen verweerders standpunt over artikel 8 van het EVRM. Over de gronden die gaan over de informatie van 20 juli 2018 van de Oekraïense psycholoog I.L. Lyaskovskaya overweegt de rechtbank dat hieruit blijkt dat [verzoeker 2] behandeling moet krijgen, dat stress moet worden voorkomen, dat hij een permanente verblijfsplek moet hebben en dat hij een zorgzame omgeving nodig heeft. De voorzieningenrechter merkt op dat ook dit rapport is opgemaakt na de eerdere uitzetting op 7 juli 2018 van [verzoeker 2] , zijn ouders en zijn broer en zusje. De gevolgen die door de Oekraïense psycholoog voor [verzoeker 2] worden genoemd, hangen met die uitzetting – die hier niet ter toetsing voorligt – samen. [verzoeker 2] was ten tijde van dit rapport met zijn ouders en broer en zusje in Oekraïne. Nadien is hij op initiatief van zijn ouders naar Nederland teruggekeerd. Op dit punt verwijst de voorzieningenrechter naar wat hierover onder 6 is overwogen. De zorg die [verzoeker 2] nodig heeft, kan hij ook in Oekraïne krijgen. Immers, zijn ouders en zusje wonen daar en [verzoeker 2] en [verzoeker 1] zullen samen naar Oekraïne worden uitgezet. Dat de uitzetting an sich stress met zich brengt, is begrijpelijk, maar kan, gelet op de gang van zaken in deze procedure en de keuze die de ouders hebben gemaakt om hun kinderen na een eerdere uitzetting toch weer naar Nederland te sturen zonder dat de kinderen in het bezit waren van een verblijfstitel in Nederland niet zondermeer voor risico van verweerder komen. De gronden die zien op [verzoeker 2] kunnen daarom niet slagen.
8. Over het belang van het kind, het beroep op artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en hoe dit moet worden meegewogen in de procedure, overweegt de voorzieningenrechter dat niet valt in te zien dat en hoe verweerder de belangen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in deze procedures niet, althans onvoldoende zou hebben meegewogen. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, gaat het niet alleen om de vraag wat het meest in het belang is van het kind, maar is het belang van het kind één van de belangen die is betrokken in de beoordeling van de beide aanvragen van 19 november 2018. Hoe deze belangen zijn betrokken, is in de bestreden besluiten 1 en 2 voldoende gemotiveerd. Concrete gronden welke belangen niet of onvoldoende zijn meegewogen, zijn door verzoekers niet aangevoerd. Dat het betrekken van de belangen bij de beoordeling van de aanvraag niet heeft geleid tot de door verzoekers gewenste uitkomt, maakt nog niet dat verweerder deze belangen niet in voldoende mate heeft betrokken. De beroepen door verzoekers op de arresten Chavez-Vilchez en El Ghatet kunnen niet tot een ander oordeel leiden omdat het daarin om andersoortige procedures en andere toetsingskaders gaat. Het enkele gegeven dat ook daar bij de toetsing het belang van het kind een rol speelde, maakt dit niet anders. Deze grond slaagt niet.
9. Over het beroep op artikel 10, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn overweegt de rechtbank dat op 14 november 2018 voor verzoekers terugkeerbesluiten zijn uitgevaardigd. Deze liggen in deze procedure echter niet ter toetsing voor, zodat het beroep op artikel 10, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn alleen al om die reden niet kan slagen. Evenmin slaagt het beroep op het tweede artikellid, omdat vaststaat dat verzoekers bij terugkeer in Oekraïne bij hun ouders kunnen verblijven. Mocht dat onverhoopt niet kunnen dan zullen zij, blijkens de maatregelen van bewaring van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] van 12 december 2018, worden overgedragen aan de Oekraïense autoriteiten. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee zorg voor verzoekers is gewaarborgd en daarmee het beroep op artikel 10, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn niet slaagt. Deze gronden falen.
10. Verzoekers hebben een rapport van Defence for Children (DfC) van 14 december 2018 overgelegd. In dit rapport wordt de situatie van verzoekers besproken, wordt een beroep gedaan op de belangen van het kind en het IVRK, de Terugkeerrichtlijn en de schadenota. Uit het rapport wordt duidelijk dat voor DfC de belangen van verzoekers leidend zijn en dat met name wordt gekeken naar de (schadelijke) gevolgen die de uitzetting van verzoekers naar Oekraïne volgens hen zal hebben. Deze door DfC ingenomen positie is invoelbaar, maar in deze procedure ligt ter toetsing voor of voorlopig oordelend de aanvragen van 19 november 2018 terecht door verweerder zijn afgewezen en of het bezwaar tegen de bestreden besluiten 1 en 2 een redelijke kans van slagen heeft. Zoals door verweerder is opgemerkt, is het belang van verzoekers (slechts) één van de belangen die daarbij meegewogen worden, maar zijn er ook andere aspecten die in deze beoordeling betrokken moeten worden. Over al deze aspecten is in het voorgaande al een voorlopige beoordeling gegeven door de voorzieningenrechter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden in het rapport van DfC verder geen wezenlijk andere gronden naar voren gebracht dan al door verzoekers gemachtigde zijn aangevoerd. De punten van DfC leiden de voorzieningenrechter dan ook niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter onderschrijft verder het standpunt van verweerder in zijn brief /reactie van 14 december 2018, waar wordt opgemerkt dat het gelet op de gang van zaken niet aan verweerder is toe te rekenen als NIDOS te weinig tijd zou hebben gehad om aan een oplossing bij te dragen.
Verzoekers hebben ten slotte een brief van 14 december 2018 van de burgemeester van Culemborg overgelegd. Deze brief is gericht tot de Staatssecretaris en bevat feitelijk een verzoek aan hem om met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid verzoekers toe te staan in Nederland te blijven. De voorzieningenrechter treedt niet in deze discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris. In het kader van deze procedure kan het verzoek in ieder geval niet tot een ander oordeel leiden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier, op 14 december 2018.
De voorzieningenrechter is verhinderd
dit proces-verbaal te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.