ECLI:NL:RBDHA:2018:14805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 30
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en bewijslast bij aangifte Bpm voor een auto afkomstig uit Duitsland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van Bpm voor de registratie van een BMW X5, die afkomstig is uit Duitsland. De aangifte is gedaan op basis van de koerslijst X-ray, maar eiseres stelt dat zij te veel Bpm heeft betaald en dat zij recht heeft op een lagere belasting op basis van een andere koerslijst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de bewijslast draagt om aan te tonen dat toepassing van een andere koerslijst leidt tot een hogere afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan. Tijdens de zitting heeft verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.H. Bouwman en I. Yousef, erkend dat er een verschil in kilometerstand is tussen het moment van aangifte en registratie, maar stelde dat dit verschil niet leidt tot een lagere Bpm, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto een ex-rental is. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen en dat de door haar aangevoerde argumenten niet opwegen tegen de meer verschuldigde Bpm.

De rechtbank heeft de uitspraak van verweerder van 27 november 2017, waarin het bezwaar van eiseres werd afgewezen, bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van belastingheffing in strijd met artikel 110 van het VWEU. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/30

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [plaats] , eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 november 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Namens eiseres zijn de gemachtigde en [X] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H. Bouwman en I. Yousef.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aangifte Bpm gedaan voor de registratie van een BMW X5 (de auto) afkomstig uit Duitsland met als datum van eerste toelating 24 maart 2016. De aangifte is gedaan aan de hand van de koerslijst X-ray. Op 20 april 2017 heeft eiseres de volgens de aangifte verschuldigde Bpm van € 8.345 voldaan. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen.
3. In geschil is of tot het juiste bedrag aangifte Bpm is voldaan.
4. Eiseres stelt dat zij teveel Bpm heeft voldaan en heeft in beroep aangevoerd alsnog uit te willen gaan van aangifte op basis van de koerslijst AutotelexPro (verzoek tot switchen). Ter zitting heeft eiseres verklaard dat dit een vergissing is en dat zij bedoelt te willen switchen naar een andere X-raykoerslijst. In haar pleitnota heeft eiseres aangevoerd dat verder moet worden uitgegaan van de kilometerstand ten tijde van de registratie van de auto. Op dat moment was die stand 15.762 terwijl aangifte is gedaan uitgaande van een kilometerstand van 15.500. Ter zitting heeft eiseres verder gesteld dat tevens een leeftijdskorting moet worden toegepast vanwege een tijdsverloop van acht dagen tussen de aangifte en de registratie van de auto. Indien rekening wordt gehouden met de hogere kilometerstand en het tijdsverloop zou dit betekenen dat eiseres ongeveer € 9 á 10 teveel Bpm heeft voldaan. Volgens eiseres rust voor al deze punten de bewijslast op verweerder en moet verweerder de andere koerslijst en de verschillende berekeningen verstrekken.
5. Verweerder heeft -kort samengevat- in het verweerschrift gesteld dat de bewijslast op eiseres rust en dat zij geen stukken heeft overgelegd waaruit waardeverminderende factoren blijken. Voor wat betreft de stellingen van eiseres dat rekening moet worden gehouden met de verschillen in kilometerstanden en met het tijdsverloop tussen aangifte en registratie heeft verweerder ter zitting verklaard dat dergelijke omstandigheden in beginsel als waardeverminderend kunnen worden beschouwd, maar dat eiseres met die stelling te laat is. Verder beroept verweerder zich op interne compensatie omdat volgens hem bij de aangifte ten onrechte gebruik is gemaakt van een koerslijst voor een zogenoemde ex-rental auto terwijl de auto geen ex-rental is.
6. Artikel 10, negende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) (tekst 2017) bepaalt:
“9. Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid. Wanneer naar het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.”
7. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 maart 2016 (nr. 14/04112, ECLI:NL:HR:2016:421) geoordeeld dat het bepaalde in de slotzin van artikel 10, zevende lid (thans negende lid), van de Wet Bpm er niet aan in de weg staat dat bij het instellen van bezwaar en beroep wordt gekozen voor een andere in of bij de Wet Bpm voorziene methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan, dan wel een beroep wordt gedaan op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de Bpm, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. De Hoge Raad heeft in dit arrest tevens geoordeeld dat het bepaalde in artikel 10, zevende lid (thans negende lid), van de Wet Bpm niet in strijd is met het Unierecht.
8. Het ligt op de weg van eiseres om de gegevens aan te dragen waaruit kan worden afgeleid dat toepassing van een andere koerslijst tot een hogere afschrijving leidt dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan (vgl. overweging 2.4. van het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2017 (nr. 15/03459, ECLI:NL:HR:2017:847). De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat verweerder hiervoor de bewijslast heeft. Eiseres heeft geen bescheiden overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij teveel Bpm heeft voldaan. Zij heeft ter zitting weliswaar aangeboden de volgens haar te gebruiken herziene X-Ray koerslijst te overleggen, maar de rechtbank heeft dit aanbod als tardief aangemerkt. Eiseres heeft ruim voldoende de gelegenheid gehad de desbetreffende stukken in een eerder stadium te overleggen, het nu ter zitting alsnog accepteren van de stukken komt daarmee in strijd met de goede procesorde.
9. Verweerder heeft echter ter zitting erkend dat een verschil in kilometerstand tussen het moment van aangifte en het moment van registratie en het tijdsverloop tussen die twee momenten gevolgen kan hebben voor de waardebepaling van de auto en dat in onderhavig geval sprake is van dergelijke verschillen, maar dat een geringe vermindering zoals door eiseres gesteld zal wegvallen tegen de meer verschuldigde Bpm omdat ten onrechte is uitgegaan van een ex-rental.
10. Het zijn van een ex-rental is naar het oordeel van de rechtbank een concreet aanwijsbaar onderscheidende eigenschap van een auto. Een niet ex-rental auto bevindt zich dan ook niet in een concurrentieverhouding tot ex-rental auto’s als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 december 2013, nr. C-437/12 (ECLI:EU:C:2013:857). Evenmin kan gesteld worden dat sprake is van eenzelfde gebruikte staat als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017, nr. 15/02273 (ECLI:NL:HR:2017:45). De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat ook bij de waardebepaling van een niet ex-rental mag worden uitgegaan van de waarde van een in Nederland aanwezige ex-rental.
11. Aangezien verweerder stelt dat bij de aangifte ten onrechte is uitgegaan van een ex-rental en dat daarom te weinig Bpm is voldaan, ligt het in beginsel op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een ex-rental. Verweerder stelt daartoe dat op de factuur voor de auto niet is vermeld dat het om een ex-rental gaat terwijl een dergelijke vermelding volgens hem in Duitsland is voorgeschreven.
12. Eiseres heeft weersproken dat het in Duitsland verplicht is op de factuur te vermelden of sprake is van een ex-rental. Zij heeft uiteengezet dat in Duitsland wel de verplichting bestaat om aan de koper van een auto een, door haar met “autobrief” aangeduid, bescheid te verstrekken en dat daarop staat vermeld wie de vorige eigenaren waren. Soms worden die met name genoemd en kan uit die naam worden afgeleid dat sprake is van een ex-rental. Bijvoorbeeld wanneer een vorige eigenaar een bekend autoverhuurbedrijf is. Indien er geen namen staan vermeld, wat vaak het geval is wanneer er meerdere vorige eigenaren waren, staan er nummers op de “autobrief” vermeld. De achterliggende informatie over die eigenaren kan dan worden opgevraagd bij het Straßenverkehrsamt.
13. Uit het betoog van eiseres volgt dat indien de auto een ex-rental is, hiervan bewijs kan worden overgelegd in de vorm van de “autobrief” en de daarmee samenhangende informatie over voormalige eigenaren en dat zij over die gegevens zou moeten beschikken. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt dan mee dat eiseres aannemelijk maakt dat de auto een ex-rental is. Daarin is zij niet geslaagd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres ter zitting heeft verklaard niet te weten of de auto een ex-rental is. Dat betekent dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij het doen van de aangifte terecht is uitgegaan van een ex-rental.
14. Uit al het voorgaande volgt dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat op een zich reeds op de Nederlandse markt bevindende (goed vergelijkbare) referentieauto minder dan € 8.345 Bpm rustte en dat sprake is van belastingheffing in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Er is dan ook geen aanleiding de verschuldigde belasting op een lager bedrag vast te stellen.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Aangezien ook in bezwaar geen sprake is geweest van een teruggaaf van belasting, behoeven de stellingen van eiseres over het vergoeden van rente en over de proceskostenvergoeding geen behandeling.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.