ECLI:NL:RBDHA:2018:1476
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen beëindiging tijdelijke aanstelling ambtenaar na integriteitsmelding
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, werkzaam in een tijdelijke functie, was geïnformeerd dat zijn aanstelling per 1 maart 2017 van rechtswege zou eindigen. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 13 december 2016 en een bestreden besluit van 24 mei 2017, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De eiser stelde dat zijn tijdelijke aanstelling niet omgezet was naar een vaste aanstelling vanwege een integriteitsmelding die hij had gedaan over een misstand in de sollicitatieprocedure voor een andere functie. Hij betoogde dat deze melding de reden was voor het niet verlengen van zijn aanstelling en dat dit in strijd was met de geldende regelgeving die bescherming biedt aan melders van misstanden.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanknopingspunten waren dat de beslissing om de tijdelijke aanstelling niet voort te zetten voortvloeide uit de integriteitsmelding. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan niet verplicht was om de tijdelijke aanstelling te verlengen en dat de beslissing niet in strijd was met het geschreven of ongeschreven recht. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn functioneren negatief was beoordeeld en dat de beslissing van het college van burgemeester en wethouders op zorgvuldige wijze was genomen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij de eiser binnen zes weken hoger beroep kon instellen bij de Centrale Raad van Beroep.