ECLI:NL:RBDHA:2018:1476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen beëindiging tijdelijke aanstelling ambtenaar na integriteitsmelding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, werkzaam in een tijdelijke functie, was geïnformeerd dat zijn aanstelling per 1 maart 2017 van rechtswege zou eindigen. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 13 december 2016 en een bestreden besluit van 24 mei 2017, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De eiser stelde dat zijn tijdelijke aanstelling niet omgezet was naar een vaste aanstelling vanwege een integriteitsmelding die hij had gedaan over een misstand in de sollicitatieprocedure voor een andere functie. Hij betoogde dat deze melding de reden was voor het niet verlengen van zijn aanstelling en dat dit in strijd was met de geldende regelgeving die bescherming biedt aan melders van misstanden.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanknopingspunten waren dat de beslissing om de tijdelijke aanstelling niet voort te zetten voortvloeide uit de integriteitsmelding. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan niet verplicht was om de tijdelijke aanstelling te verlengen en dat de beslissing niet in strijd was met het geschreven of ongeschreven recht. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn functioneren negatief was beoordeeld en dat de beslissing van het college van burgemeester en wethouders op zorgvuldige wijze was genomen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij de eiser binnen zes weken hoger beroep kon instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.F. van Leeuwen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Ameziane).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser geïnformeerd dat zijn tijdelijke aanstelling met ingang van 1 maart 2017 van rechtswege afloopt.
Bij besluit van 24 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is bij besluit van 18 maart 2015 aangesteld in de functie van [functie] ( [functie] ) bij de afdeling [afdeling] van de dienst [dienst] ([dienst]). Het betreft een tijdelijke aanstelling voor de duur van twee jaar die op 1 maart 2017 van rechtswege afloopt.
2. Bij het primaire besluit is eiser geïnformeerd dat zijn tijdelijke aanstelling op grond van artikel 8:12, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) met ingang van 1 maart 2017 van rechtswege afloopt. Eisers bezwaar hiertegen heeft verweerder in het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft toegelicht dat van de 56 medewerkers met een tijdelijke aanstelling, eiser een van de 14 medewerkers is waarvan de tijdelijke aanstelling niet is verlengd dan wel omgezet naar een vaste aanstelling. In het kader van een gewenste kwaliteitsslag heeft het management de lat hoog gelegd. Verweerder noemt een aantal punten waarop eiser in vergelijking met andere medewerkers minder goed functioneert. Het betreft onder meer aandachtspunten in zijn houding, gedrag en productiviteit.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat uit zijn functioneringsverslagen juist blijkt dat zijn houding en gedrag aanzienlijk zijn verbeterd en dat hij een stijgende lijn heeft laten zien ten aanzien van het behalen van zijn productienorm. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet zou kunnen werken in de nieuwe zelfsturende teams. Het is onzorgvuldig dat verweerder de inschatting van eisers competenties en de gespreksverslagen niet met eiser heeft gedeeld. Bij de vergelijking van het personeel heeft verweerder er bovendien ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de andere medewerkers veel langer in dienst zijn dan eiser.
Eiser betwist dat het besluit is gebaseerd op zijn functioneren. Hij heeft op 12 oktober 2015 anoniem een integriteitsmelding gedaan over een misstand bij de sollicitatieprocedure voor de functie van [functie] . Eiser meent dat deze melding de reden is geweest dat zijn tijdelijke aanstelling niet is omgezet naar een vaste aanstelling. Eiser stelt dat zijn leidinggevende, [persoon A] , die hij zelf op de hoogte heeft gesteld van de melding, op 16 september 2016 aan hem heeft meegedeeld dat hij te gevoelig zou zijn voor integriteit en dat zijn aanstelling daarom niet is verlengd. Nu volgens artikel 2, derde lid, van de Regeling Melden Vermoeden van een misstand Den Haag 2015 de melder geen nadelige gevolgen van zijn melding mag ondervinden, is het besluit om de tijdelijke aanstelling vanwege deze melding niet voort te zetten in strijd met het geschreven recht. Eiser heeft [persoon A] middels een deurwaarder opgeroepen om ter zitting bij de rechtbank te verschijnen.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 29 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3499) brengt de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld mee dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:133) geldt daarbij wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht.
5. Ter zitting bij de rechtbank is [persoon A] niet verschenen. Hij heeft middels een schriftelijke getuigenverklaring echter aangegeven ten tijde van de potentiële inschatting toch op de hoogte te zijn geweest van eisers melding. Met eiser bevreemdt de rechtbank dit, nu hij dit tijdens de hoorzitting bij de Bezwarencommissie nog ontkende. De rechtbank ziet hierin evenwel, anders dan eiser wenst, geen reden om [persoon A] als getuige op te roepen. [persoon A] heeft met het standpunt dat zijn bekendheid met de melding geen rol heeft gespeeld bij de potentiële inschatting namelijk antwoord gegeven op de vraag die eiser hem wil stellen. Dat dit standpunt volgens eiser niet overeenkomt met wat [persoon A] hem in een persoonlijke gesprek heeft verteld, is onvoldoende om hem hier nogmaals naar te vragen. Het standpunt dat de melding geen rol heeft gespeeld bij de potentiële inschatting komt ook overeen met het beeld dat de rechtbank opdoet uit het dossier. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat, hoewel van een negatieve beoordeling van eisers functioneren tijdens zijn tijdelijke aanstelling geen sprake is, verweerder niet het vertrouwen heeft dat eiser voldoende mee kan in de kwaliteitsslag die gemaakt gaat worden, waarbij van medewerkers verwacht wordt dat zij op een andere manier zullen gaan werken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn noch in het dossier noch in wat eiser ter zitting heeft verklaard aanknopingspunten te vinden voor juistheid van eisers betoog dat het rechtspositionele besluit op enigerlei wijze voortvloeit uit de integriteitsmelding. Het enkele gegeven dat [persoon A] van de melding op de hoogte was, is hiervoor onvoldoende.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.