ECLI:NL:RBDHA:2018:14481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
C/09/552364 / HA ZA 18-486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van woning en spaarpolis tussen ex-samenwoners na ontbinding van relatie

In deze zaak, uitgesproken op 5 december 2018 door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de verdeling van een woning en een spaarpolis tussen ex-samenwoners na de ontbinding van hun relatie. De vrouw, eiseres in conventie, vordert een verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen en de afgifte van inboedelzaken. De man, gedaagde in conventie, vordert toedeling van de woning aan hem voor een waarde van € 330.000, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verplichtingen jegens de bank. De rechtbank behandelt de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk, waarbij de focus ligt op de afspraken die partijen in hun convenant hebben gemaakt over de woning en de spaarpolis.

De rechtbank oordeelt dat de woning nog niet is verdeeld en dat de actuele waarde van de woning moet worden vastgesteld. De rechtbank bepaalt dat de woning getaxeerd zal worden door een makelaar en dat de man binnen zes weken moet aangeven of hij de woning wil toebedelen. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw toe voor wat betreft de gebruiksvergoeding en de verdeling van de spaarpolis, waarbij de waarde per 1 februari 2014 wordt vastgesteld. De rechtbank compenseert de proceskosten en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in convenanten en de noodzaak om de actuele waarde van gemeenschappelijke goederen vast te stellen bij een verdeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/552364 / HA ZA 18-486
Vonnis van 5 december 2018
in de zaak van
[de vrouw], te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz te Schiedam,
tegen
[de man], te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. van Manen te Den Haag.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 23 april 2018, met producties;
 de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
 het tussenvonnis van 27 juni 2018, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
 het proces-verbaal van de op 16 oktober 2018 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van 16 oktober 2018 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. De man heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Het proces-verbaal wordt overeenkomstig zijn opmerking gelezen.
1.3.
Tijdens de comparitie is de zaak op verzoek van partijen verwezen naar de rol van 24 oktober 2018 voor uitlaten partijen.
1.4.
Vervolgens heeft de rechtbank op 24 oktober 2018 van ieder van partijen bericht ontvangen dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en dat zij verzoeken vonnis te wijzen. De rechtbank heeft vervolgens een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 mei 2010 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2.
Eveneens op 17 mei 2010 hebben partijen gezamenlijk (voor gelijke delen) een woning in eigendom verkregen aan de [adres] (hierna: de woning). De koopsom bedroeg € 312.500. Partijen zijn daarvoor gezamenlijk een hypothecaire geldlening aangegaan bij BLG Hypotheken voor een bedrag van € 341.500.
2.3.
Aan de hypotheek is een spaarpolis gekoppeld. Per 1 februari 2014 bedroeg de waarde van de spaarpolis € 9.722,13 en per 23 april 2018 bedroeg de waarde € 26.318,33.
2.4.
Op 6 januari 2014 hebben partijen een ‘verklaring ontbinding relatie en samenlevingsovereenkomst’ ondertekend.
2.5.
De vrouw heeft de woning op enig moment verlaten en de man is in de woning blijven wonen. De man betaalt sinds 1 februari 2014 de volledige hypotheeklast en alle overige aan de woning verbonden lasten.
2.6.
Op 7 april 2014 hebben partijen een convenant (hierna: het convenant) ondertekend. Het convenant houdt onder meer het volgende in:

Artikel 3: De woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
(…). De waarde van de woning is door partijen vastgesteld middels een deskundigentaxatie uitgevoerd door Makelaarskantoor [de makelaar]. De door de taxatiedeskundige vastgestelde waarde bedraagt € 330.000,-.
Partijen komen met betrekking tot de woning het volgende overeen:

1. DE MAN zal met ingang van 1 februari 2014 alle maandelijkse hypotheekbetalingen op zich nemen en vrijwaart DE VROUW hiervoor met als doel DE VROUW financieel in de gelegenheid te stellen om financieel een zelfstandige woonruimte te betrekken per uiterlijk 1 april 2014.

2. (…)

3. DE VROUW zal voor 1 april 2014 de meeste inboedelgoederen welke aan haar toebehoren verwijderd hebben uit de woning (…). Na 1 april 2014 zal DE VROUW in overleg met DE MAN een datum afspreken om eventuele inboedelgoederen van DE VROUW die op bovengenoemd adres zijn achtergebleven te verwijderen.

4. (…)

5. DE MAN zal uiterlijk per 1 april 2014 schriftelijk aangeven of hij in staat is een passende hypothecaire financiering te krijgen om de hypotheek volledig over te nemen op zijn naam. Indien dit mogelijk is zal de betreffende Akte van Verdeling op uiterlijk 1 mei 2014 passeren voor een notaris naar keuze van DE MAN. Hierbij wordt het saldo van de taxatiewaarde, de huidige saldo hypotheek en de opgebouwde waarde van de bijbehorende spaarhypotheek per 1 februari 2014 verrekend worden. Zowel een negatief als positief eindsaldo wordt verdeeld over DE MAN en DE VROUW ieder voor gelijke delen.

6. Indien DE MAN per 1 april 2014 geen passende hypotheek kan krijgen dan wordt de woning (…) per 1 april 2014 te koop gezet bij een makelaar naar keuze van DE MAN en DE VROUW. Zulks tegen een vraagprijs en verkoopprijs die bepaald wordt door DE MAN en DE VROUW in overleg, waarbij de minimale verkoopprijs van 330.000 euro k.k. wordt nagestreefd. De verkopende makelaar wordt [de makelaar]. DE MAN zal tot de verkoop van de woning verantwoordelijk zijn voor de maandelijkse hypotheekbetalingen en vrijwaart de vrouw hiervoor. DE VROUW blijft onverminderd aansprakelijk voor een eventueel verlies of winstsaldo bij verkoop van de woning. Tevens behoudt de man zich het recht voor om de woning over te nemen in de periode dat de woning te koop is gesteld als DE MAN financieel de draagkracht ervoor heeft. DE MAN draagt de verantwoordelijkheid voor de staat van de woning. (…)
(…)
Artikel 5: Verdeling van de overige vermogensbestanddelen
Voor de waardering van de vermogensbestanddelen wordt genomen de datum 1 Februari 2014.
(…)
(…)
(…)
Partijen hebben 1 gezamenlijk krediet bij Interbank onder contractnummer [nummer]. Het openstaand kredietbedrag per 12 februari groot € 29.053,- wordt verdeeld over DE MAN en DE VROUW, ieder voor de helft. De tussenpersoon Hypotheker zal een aanvraag indienen om de huidige lening af te sluiten en het openstaand kredietbedrag te splitsen voor DE MAN en DE VROUW, ieder de helft. (…)
DE VROUW verklaart hierbij aan DE MAN een bedrag schuldig te zijn groot € 5.750,- wat zij in het verleden van DE MAN geleend heeft om haar eigen schulden af te lossen. Voornoemd bedrag wordt vermeerderd met € 1.000 euro wat DE VROUW omstreeks 7 april 2014 zal lenen van DE MAN (…). Het totaalbedrag groot € 6.750,- zal DE VROUW uiterlijk 1 augustus 2014, of zoveel later als partijen nader schriftelijk overeenkomen, uit eigen middelen leningen aan DE MAN voldoen, (…).
(…).
De inboedelgoederen hebben partijen inmiddels in onderling overleg verdeeld.
(…)
Artikel 6: Betaling en verrekening
Verrekening van de zaken betreffende woning en betaling van de overbedelingsschuld zal plaatsvinden via de notaris waar de akte zal passeren.
Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, is de nalatige partij DE MAN / DE VROUW zonder (verdere) aanmaning in verzuim en is hij / zij, zolang hij / zij in verzuim is, over het niet-betaalde bedrag aan de vrouw / man een vergoeding ter grootte van de wettelijke rente verschuldigd. (…)
2.7.
Vanaf 2014 was sprake van een vicieuze cirkel: de lening bij Interbank kon niet gesplitst worden omdat de vrouw niet voldeed aan de leennormen. De vrouw kon echter pas uit de hoofdelijke aansprakelijkheid worden ontslagen jegens de bank als de lening bij Interbank was gesplitst.
2.8.
Op 14 april 2016 heeft de man aan de vrouw en [A], medewerker van de Hypotheker, gemaild:
“(…) Na overleg met [de vrouw] en zoals beschreven in het convenant is er volledige overeenstemming bereikt.
1. De hypotheek wordt overgezet op naam van [de man] en de omzetting wordt uitgevoerd volgens afspraken uit het Convenant.
Hypotheek: € 341.500
Taxatie waarde € 330.000
Gezamenlijk spaarsaldo kapitaalverzekering per 1 feb. 2014: € 9.722,13. Dit moet de gap tussen de hypotheek en taxatiewaarde grotendeels dekken. Het verschil - € 1,777,87 door beide partijen, elk de helft te betalen (elk € 888,93)
2.
Na de overzetting wordt de Interbank gesplitst volgens het Convenant.
[de vrouw] kun je hier d.m.v. een reply een akkoord op geven !
[A] kun je na akkoord van [de vrouw] hiermee verder?”
2.9.
Bij e-mail van 17 april 2016 heeft de vrouw hierop geantwoord:
“Akkoord. Mvg, [de vrouw]”
2.10.
Hierop heeft de man de woning niet overgenomen.
2.11.
In juni 2017 heeft de man opnieuw getracht de woning over te nemen. Hij heeft toen per mail een eindafrekening aan de vrouw gestuurd. Hij is daarbij van dezelfde gegevens uitgegaan als in de mail van 14 april 2016. Toen heeft de vrouw hem laten weten met deze wijze van berekenen niet akkoord te zijn.
2.12.
Inmiddels is de lening bij InterBank afgelost.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen en de verdeling en/of afgifte van de inboedelzaken vast te stellen op de wijze zoals geformuleerd onder punt 18a tot en met 18k van de dagvaarding, althans de (wijze van) verdeling in goede justitie vast te stellen;
voor het geval de man aan de uitvoering van de verdeling niet mocht meewerken een vertegenwoordiger aan te wijzen die de om tot verdeling te geraken noodzakelijke handelingen zal verrichten als vertegenwoordiger van de man met bepaling dat de kosten van deze in te schakelen dwangvertegenwoordiger voor rekening van de man zullen zijn;
te bepalen dat de lasten als verbonden aan de eigendom en de financiering van het registergoed (bruto hypotheekrente, de premies/inleg voor de spaarpolis/spaarrekening, de aanslagen OZB en de premie opstalverzekering) voor de periode vanaf 1 februari 2014 door alleen de man gedragen worden, subsidiair dat de man vanaf 1 februari 2014 aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is gelijk aan de helft van de door de man voor de woning betaalde lasten;
e man te veroordelen aan de vrouw een (extra) gebruiksvergoeding voor het registergoed te betalen vanaf 1 januari 2018 tot de datum van levering van de woning aan een derde ten bedrage van 4% per jaar althans de wettelijke rente berekend over de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, althans een zodanige gebruiksvergoeding en zodanige termijn als de rechtbank redelijk en billijk acht;
de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. toedeling van de woning aan de man voor een waarde van € 330.000 onder de opschortende voorwaarde dat de bank de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen jegens de Volksbank N.V. en de vrouw gehouden is een bedrag van € 888,93 te vergoeden aan de man wegens overbedeling, althans een waarde door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen;
II. voor recht te verklaren dat de inboedel reeds tussen partijen is verdeeld;
III. de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis een bedrag van € 7.314 te voldoen wegens afbetaling van de lening (inclusief de wettelijke rente) te vermeerderen met de wettelijke rente voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft de vordering te voldoen, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen te vermeerderen met de wettelijke rente voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft de vordering te voldoen;
IV. de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis een bedrag van € 1.461,60 ter zake de helft van de eigenaarslasten van de woning, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen, aan de man te voldoen;
V. de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis een bedrag van € 1.202,46 zijnde de helft van de waterschapsbelasting, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen, aan de man te voldoen;
VI. de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis een bedrag van € 538,56 ter zake de helft van de premie van de opstalverzekering, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen, aan de man te voldoen;
VII. de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis een nader door de man te specificeren bedrag ter zake de helft van de onderhoudskosten van de woning, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen, aan de man te voldoen;
VIII.
primair
voor recht te verklaren dat de opgebouwde waarde in de spaarpolis/spaarhypotheek met leningnummer [leningnummer] geheel aan de man toekomt zonder nadere verrekening;
subsidiair
de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis een bedrag van € 11.140,07 ter zake de helft van de (risico) premie van de spaarpolis/spaarhypotheek, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen, te voldoen;
IX. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding (in conventie en in reconventie) en advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis en de nakosten.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
Toedeling/verkoop woning
4.2.
De vrouw vordert, kort gezegd, verkoop van de woning via [de makelaar]. De man vordert toedeling van de woning aan hem tegen de waarde van € 330.000 die partijen in 2014 zijn overeengekomen en beroept zich daarbij op het convenant. De vrouw stemt in met toedeling van de woning aan de man, maar tegen de huidige verkoopwaarde die volgens de vrouw € 415.000 tot € 420.000 bedraagt.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen strijden over de vraag wat zij in het convenant hebben afgesproken. Of de verdeling van de woning daarin is vastgesteld, en de woning daarin is toegedeeld aan de man voor een bedrag van € 330.000 zodat hij de woning nog steeds voor dat bedrag kan overnemen of dat zij een marsroute hebben afgesproken hoe om te gaan met de verdeling van de woning. Het convenant moet daartoe, conform de bekende Haviltexformule, worden uitgelegd (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158): de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.4.
Uit de tekst van het convenant moet worden afgeleid dat werkafspraken zijn gemaakt over verdeling of verkoop van de woning en dat daarmee niet de verdeling van de woning is vastgesteld. Partijen zijn in artikel 3 lid 2 onder 5 van het convenant overeengekomen dat de man schriftelijk zal aangeven of hij in staat is een passende hypothecaire geldlening te krijgen en dat, als dit mogelijk is, de akte van verdeling zal worden gepasseerd. In de tekst wordt niet gesproken over toedeling van de woning aan de man. Partijen gingen er blijkens de tekst kennelijk vanuit dat de woning uiterlijk op 1 mei 2014 aan de man zou kunnen zijn geleverd. Dat is niet gebeurd. In artikel 3 lid 2 onder 6 is bepaald dat, indien de man per 1 april 2014 geen passende financiering kan krijgen, de woning zal worden verkocht en dat de vrouw onverminderd aansprakelijk blijft voor een eventueel verlies of winstsaldo bij verkoop van de woning. In artikel 3 lid 2 onder 6 wordt dus ook van de actuele situatie uitgegaan. Indien de bedoeling van partijen zou zijn geweest de woning in het convenant aan de man toe delen, zou de vrouw in geval van verkoop van de woning niet aansprakelijk zijn gebleven voor een eventueel verlies en zou zij niet delen in een eventueel winstsaldo. De door de man gestelde, andersluidende, bedoeling van partijen volgt dus niet uit de tekst van het convenant. De vrouw heeft bestreden dat partijen deze bedoeling hadden. Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit de door de man gestelde bedoeling kan worden afgeleid. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de verdeling van de woning nog niet heeft plaatsgevonden.
4.5.
Als peildatum voor de waardering van tot een gemeenschap behorende goederen geldt als hoofdregel het tijdstip van de verdeling, dat is in dit geval het moment waarop de rechtbank de verdeling vaststelt, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken.
4.6.
Vast staat dat partijen in het convenant geen andere afspraken hebben gemaakt over de waardering van de woning in het geval de man in april 2014 niet in staat zou zijn om de woning over te nemen.
4.7.
De man betoogt dat artikel 3 en artikel 5 van het convenant in samenhang worden gelezen zodat de peildatum 1 februari 2014, die staat vermeld in artikel 5 lid 1, van toepassing is voor de waardering van de woning. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat dit onjuist is, omdat artikel 5 over de verdeling van de overige vermogensbestanddelen gaat en dus niet over de verdeling van de woning. De man heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere conclusie leiden.
4.8.
De man beroept zich op correspondentie tussen partijen van na de sluiting van het convenant. Hij stelt dat daaruit volgt dat de vrouw tot 2016 heeft ingestemd met toedeling van de woning aan de man voor het bedrag van de taxatiewaarde van € 330.000. De vrouw betwist dat zij daar nu nog aan gehouden kan worden. De rechtbank stelt vast dat de woning nog steeds onverdeeld is en dat partijen de in 2016 gemaakte afspraken, evenals eerder het convenant, niet hebben kunnen uitvoeren. Nu de omstandigheid waardoor de man de woning niet kon overnemen naar het oordeel van de rechtbank voor beider risico komt (het betrof immers de noodzaak dat de gezamenlijke lening bij Interbank kon worden gesplitst) kan de vrouw thans, mede gezien de marktontwikkeling, in redelijkheid niet worden gehouden aan de in 2016 gemaakte afspraak om nog steeds de taxatiewaarde van 2014 te hanteren.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat hier niet uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat van de hoofdregel moet worden afgeweken. Als peildatum voor de waardering van de woning geldt dus volgens de hoofdregel het tijdstip van de verdeling, zodat van de actuele waarde van de woning moet worden uitgegaan.
4.10.
De actuele waarde van de woning is niet bekend. Aangezien niet duidelijk is of de man de woning tegen de huidige waarde wil en kan overnemen, dan wel dat de man van mening is dat de woning dient te worden verkocht, beslist de rechtbank als na te melden. Teneinde geschillen tussen partijen over de waarde van de woning te voorkomen, zal de rechtbank bepalen dat [de makelaar] de waarde van de woning zal bepalen, nu de man geen steekhoudende bezwaren tegen deze makelaar naar voren heeft gebracht. Bij de waardebepaling zal in aanmerking moeten worden genomen dat op het veld van de hockeyclub tegenover de woning in het winterseizoen een opblaashal zal worden geplaatst. De rechtbank acht het redelijk om aan de man een termijn van zes weken na heden te geven om te onderzoeken of hij toedeling van de woning aan hem wenst en indien de man toedeling van de woning aan hem wenst, te bepalen dat de toedeling van de woning binnen drie maanden na heden dient te zijn gerealiseerd.
4.11.
De vrouw vordert voorts, voor het geval de man niet meewerkt aan de verkoop en levering van de woning – samengevat – de man te bevelen medewerking te verlenen, te bepalen dat het vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de medewerking van de man en machtiging van de vrouw om over te gaan tot ontruiming van de woning.
4.12.
Met de man acht de rechtbank toewijzing van deze vorderingen prematuur, nu is gesteld noch gebleken dat de man de verkoop van de woning zal frustreren.
Spaarpolis
4.13.
De vrouw stelt dat de huidige waarde van de spaarpolis (€ 26.318,33) partijen ieder voor de helft toekomt. De man betwist dit. De man stelt zich op het standpunt dat hij sinds 1 februari 2014 alle premies voor de spaarpolis heeft betaald, zodat de waarde van de spaarpolis vanaf die datum geheel aan hem toekomt en de waarde per 1 februari 2014 (€ 9.722,13) tussen partijen bij helfte gedeeld moet worden. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat, indien de huidige waarde van de spaarpolis tussen partijen bij helfte wordt gedeeld, hij een vordering heeft op de vrouw ter grootte van de helft van de door hem vanaf 1 februari 2014 betaalde premies.
4.14.
De vrouw betwist niet dat de man sinds 1 februari 2014 alle premies voor de spaarpolis heeft betaald. Zij betoogt dat partijen in artikel 3 lid 2 onder 1 van het convenant zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 februari 2014 de hypotheekbetalingen op zich moet nemen. Dit betekent volgens de vrouw dat de man per die datum ook de premies voor de spaarpolis moet dragen, omdat de polis aan de hypotheek is gekoppeld. Voorts betoogt de vrouw dat uit de feitelijke gang van zaken een beheersregeling kan worden afgeleid op grond waarvan de man gehouden is de premies voor het gehele bedrag te voldoen.
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat indien partijen beiden gerechtigd zijn in de polis, zij ook beiden moeten bijdragen in de premies, tenzij partijen hierover afwijkende afspraken hebben gemaakt. Vast staat dat de man alle premies voor de spaarpolis heeft betaald sinds de vrouw uit de woning is vertrokken.
4.16.
Ook op dit punt moet het convenant worden uitgelegd op grond van de Haviltexformule. De tekst van het convenant bevat onvoldoende aanknopingspunten om de betaling van de premies voor de spaarpolis onder hypotheekbetaling te scharen. Er wordt slechts over hypotheekrente gesproken en niet over de premie voor de spaarpolis. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere uitleg van het convenant op dit punt kunnen leiden. Daarbij is voorts van belang dat de hypotheekrente een gebruikslast is, terwijl de betaling van de premie voor de spaarpolis leidt tot vermogensopbouw. Hoewel een spaarpolis dikwijls aan een hypothecaire geldlening is verbonden is er dus ook daarom geen reden de premie spaarpolis hetzelfde te behandelen als de hypotheekrente.
4.17.
De rechtbank ziet ook onvoldoende argumenten om met betrekking tot de premiebetaling te spreken van een beheersregeling. Gesteld noch gebleken is dat partijen concrete afspraken hebben gemaakt over de betaling van de premies voor de spaarpolis en de vrouw heeft onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat partijen dit stilzwijgend hebben afgesproken. Het is dus onjuist dat de man alle premies voor de spaarpolis vanaf 1 februari 2014 voor zijn rekening diende te nemen. Wel kan de man daardoor aanspraak maken op de vermogensopbouw in de spaarpolis die alleen door hem teweeggebracht is. De waarde die tot 1 februari 2014 is opgebouwd dienen partijen bij helfte te delen, daarna komt de waarde van de spaarpolis de man toe.
4.18.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de waarde van de spaarpolis per 1 februari 2014, te weten een bedrag van € 9.722,13, partijen ieder bij helfte toekomt. Vanaf 1 februari 2014 komt de waarde geheel toe aan de man. Vordering VIII van de man zal dan ook als na te melden worden toegewezen.
4.19.
Indien bij verkoop van de woning de opbrengst van de spaarpolis nodig zal zijn voor (gedeeltelijke) aflossing van de hypotheek, moeten partijen de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning met inachtneming van het voorgaande corrigeren.
Inboedel
4.20.
De vrouw vordert toedeling aan haar van de inboedelgoederen die staan vermeld op de lijst, die als productie 9 aan de dagvaarding is gehecht. De man vordert een verklaring voor recht dat de inboedel reeds tussen partijen is verdeeld.
4.21.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij de vissenhaak kapstok graag wil hebben omdat die voor haar emotionele waarde heeft en dat de man de rest van de inboedel mag houden. De man heeft ter zitting toegezegd dat hij de vissenhaak kapstok zal zoeken en zal afgeven aan de vrouw.
4.22.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vissenhaak kapstok aan de vrouw zal worden toegedeeld, zonder verdere verrekening tussen partijen. Het overigens door de vrouw ten aanzien van de inboedel gevorderde zal worden afgewezen. De door de man gevorderde verklaring voor recht kan vervolgens worden toegewezen.
Lening/verrekening
4.23.
De vrouw vordert te bepalen dat het in artikel 5 lid 6 van het convenant genoemde bedrag van € 6.750 door de vrouw met de man zal worden afgerekend ter gelegenheid van de notariële levering van de woning, voor zover zij dat bedrag niet eerder aan de man heeft voldaan, door dat bedrag in mindering te doen strekken op het aandeel van de vrouw in de netto-verkoopopbrengst van de woning. De man stemt niet in met verrekening van de schuld en vordert veroordeling van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 7.314, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:127 BW vereist voor een succesvol beroep op verrekening dat partijen wederkerig elkaars schuldenaar en schuldeiser moeten zijn. Aangezien de woning nog niet is toegedeeld aan de man, heeft de vrouw nog geen vorderingsrecht op de man. Artikel 6:127 BW is van regelend recht, zodat partijen hiervan af kunnen wijken. Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen hierover afspraken met elkaar hebben gemaakt, komt de vrouw geen beroep op verrekening toe.
4.25.
De man stelt dat de vrouw op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 6 van het convenant vanaf 1 augustus 2014 in verzuim is. Hij heeft de lening ook bij brief van 26 november 2014 opgeëist.
4.26.
De hoofdsom van de lening, het opeisen van de lening en de berekening van de wettelijke rente zijn niet betwist. De vrouw betoogt dat het ‘niet in verhouding is’ dat zij wettelijke rente moet betalen, terwijl zij niet over de overwaarde van de woning kan beschikken en zij geen gebruiksvergoeding van de man krijgt.
4.27.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de vrouw met ingang van 2 augustus 2014 in verzuim was. De wettelijke rente over de hoofdsom kan daarom als op de wet gegrond worden toegewezen. Het door de vrouw aangevoerde is onvoldoende voor een ander oordeel.
4.28.
Het voorgaande leidt ertoe dat het door de vrouw ten aanzien van deze lening gevorderde zal worden afgewezen en dat vordering III van de man zal worden toegewezen.
Aanwijzen vertegenwoordiger
4.29.
De vrouw vordert, op de voet van artikel 3:300 BW, aanwijzing van een vertegenwoordiger voor het geval de man niet meewerkt aan de uitvoering van de verdeling.
4.30.
De man betoogt dat de vrouw niet heeft onderbouwd waarom het benoemen van een vertegenwoordiger noodzakelijk is en stelt dat hij zich altijd aan de afspraken heeft gehouden. Nu de vrouw haar stelling vervolgens niet nader heeft onderbouwd, ziet de
rechtbank, mede gegeven de voorgaande oordelen, onvoldoende aanleiding om over te gaan tot aanwijzing van een vertegenwoordiger. Vordering sub b van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Gebruiksvergoeding
4.31.
De vrouw vordert onder d een gebruiksvergoeding vanaf 1 januari 2018 voor het gebruik van de woning door de man. De vrouw legt hieraan ten grondslag dat de woning inmiddels een aanzienlijke overwaarde vertegenwoordigt en dat zij, door de vertraging van het verkoopproces door toedoen van de man, nog steeds niet over haar aandeel in deze overwaarde kan beschikken. De vrouw vordert de gebruiksvergoeding per 1 januari 2018 omdat de woningmarkt niet direct vanaf 2014 is gaan stijgen. De man was er begin dit jaar van op de hoogte dat de vrouw een gebruiksvergoeding wenst omdat de vrouw hem toen heeft aangeschreven, zo stelt de vrouw. De vrouw wenst een percentage van 4% van de overwaarde van de woning. Met de door de man betaalde hypotheekrente heeft hij slechts een vergoeding betaald voor het gefinancierde deel van de woning, zodat de vrouw geen dubbele vergoeding vraagt.
4.32.
De man betwist dat hij gehouden is de vrouw een gebruiksvergoeding te betalen. De man betoogt dat het doel van een gebruiksvergoeding schadeloosstelling is. De man betaalt sinds het uiteengaan van partijen de volledige hypotheekrente, waardoor de vrouw al schadeloos is gesteld, aldus de man.
4.33.
De rechtbank overweegt als volgt. De woning is gemeenschappelijk eigendom van partijen. Krachtens artikel 3:169 BW is, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Indien een deelgenoot het goed met uitsluiting van de andere gebruikt kan dat aanleiding zijn om laatstgenoemde een vergoeding ter zake van gederfd gebruiksgenot toe te kennen (vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zie recent Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156).
4.34.
Een vergoeding voor het uitsluitend gebruik van de woning door een van partijen strekt in beginsel tot compensatie van het genot en gebruik, wat aan beide partijen in gelijke mate toekomt. Met de betaling van de hypotheekrente heeft de man de vrouw niet schadeloos gesteld voor het gebruik en genot. Immers, de woning vertegenwoordigt een overwaarde; op haar aandeel daarin heeft de vrouw geen aanspraak kunnen maken terwijl zij niet het genot en gebruik van de woning heeft gehad en de man wel. De vordering zal dus, zij het tot een meer marktconform percentage van 1,5% over het aandeel van de vrouw in de overwaarde (zijnde de door de makelaar getaxeerde, actuele, waarde minus de hypotheekschuld : 2) als na te melden worden toegewezen.
Gebruiks- en eigenaarslasten woning
4.35.
De vrouw vordert onder c te bepalen dat de lasten verbonden aan de woning voor de periode vanaf 1 februari 2014 alleen door de man gedragen worden. Subsidiair vordert de vrouw te bepalen dat de man vanaf 1 februari 2014 aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is gelijk aan de helft van de door de man ten behoeve van de woning betaalde lasten. De vrouw legt hieraan ten grondslag dat uit de bedoeling van het convenant volgt dat de man alle aan de woning verbonden lasten voor zijn rekening moet nemen, nu hij het uitsluitend gebruik van de woning heeft. Ook feitelijk is dit altijd zo uitgevoerd. Deze regeling is een geldende en bestendig gebleken beheersregeling in de zin van art. 3:168 BW, zo stelt de vrouw.
4.36.
De man vordert betaling door de vrouw van de helft van de vanaf 1 januari 2014 door hem betaalde eigenaarslasten, waterschapsbelasting, opstalverzekering en onderhoudskosten van de woning. De man legt hieraan ten grondslag dat partijen ieder deelgenoot zijn in de woning. Op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW dienen partijen, tenzij een regeling anders bepaalt, naar evenredigheid van hun aandeel in de woning de lasten verbonden aan de woning te voldoen. Dit betekent dat ieder de helft van de eigenaarslasten dient te betalen. Ten aanzien van de hypotheekrente zijn partijen met elkaar overeengekomen dat de man deze vanaf 1 februari 2014 betaalt. Het gaat dus om de aanslagen OZB, rioolheffing, afvalstoffenheffing, waterschapsbelasting, premie opstalverzekering en onderhoudskosten. De omstandigheid dat het feitelijk zo is gegaan dat de man alles heeft betaald is gebaseerd op overname van de woning voor een bedrag van € 330.000. In dat geval zou het redelijk zijn geweest als hij alle lasten zou betalen, aldus de man.
4.37.
De rechtbank stelt voorop dat de lasten die verbonden zijn aan de woning op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW door partijen bij helfte moeten worden betaald, tenzij partijen daarover andere afspraken hebben gemaakt. Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat de man de hypotheeklast betaalt. Gesteld noch gebleken is dat partijen ten aanzien van de overige lasten concrete afspraken hebben gemaakt. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat partijen dit stilzwijgend hebben afgesproken. De overige lasten die verbonden zijn aan de woning dienen dus in beginsel bij helfte door partijen te worden gedragen.
4.38.
De vrouw betoogt dat rioolrechten, afvalstoffenheffing en waterschapslasten door de man moeten worden betaald omdat dit geen eigenaarslasten zijn, maar gebruikerslasten. De rechtbank volgt dit betoog niet. Deze lasten zijn immers uitgaven die ten behoeve van de woning zijn gemaakt en moeten daarom op grond van artikel 3:172 BW door partijen bij helfte worden gedragen.
4.39.
Verder betoogt de vrouw dat de man op grond van artikel 3 lid 2 onder 6 van het convenant verantwoordelijk is voor de staat van de woning en dat daarom de premies opstalverzekering en de onderhoudskosten voor zijn rekening komen. De man betwist dit. De rechtbank ziet in de tekst van voormeld artikel geen afwijkende afspraak voor de draagplicht van deze lasten. De vrouw heeft evenmin feiten of omstandigheden gesteld waaruit iets anders volgt. Deze lasten moeten dus door partijen bij helfte worden gedragen.
4.40.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen grondslag voor toewijzing van de subsidiaire vordering van de vrouw, te bepalen dat de man vanaf 1 februari 2014 aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is gelijk aan de helft van de door de man ten behoeve van de woning betaalde lasten.
4.41.
Nu de door de man gemaakte berekeningen op zichzelf niet zijn betwist, zal de rechtbank vordering IV, V en VI van de man toewijzen.
4.42.
Vordering VII van de man zal worden afgewezen, aangezien de man ter zitting heeft verklaard dat hij geen onderhoud aan de woning heeft gepleegd. Overigens dient onderhoud aan de woning in overleg tussen partijen plaats te vinden.
Bewijsaanbod
4.43.
Partijen hebben beiden onvoldoende concrete te bewijzen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel (met betrekking tot de bedoeling van partijen) kunnen leiden. Aan een bewijsopdracht komt de rechtbank daarom niet toe.
Proceskosten
4.44.
Gelet op het feit dat het een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de woning aan de [adres] binnen vier weken na betekening van het vonnis op de in het lichaam van dit vonnis omschreven wijze zal worden getaxeerd door [de makelaar] (hierna: de makelaar);
5.2.
bepaalt dat de man binnen zes weken na ontvangst van het taxatierapport
schriftelijk aan de vrouw dient te berichten of hij toedeling van de woning aan hem wenst en of hij bereid en in staat is de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening te ontslaan;
5.3.
indien de man tijdig aan de vrouw heeft bericht dat hij de woning kan en wil vernemen:
deelt de woning toe aan de man, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening dan wel algehele aflossing van die lening, en onder de verplichting van de man de helft van de overwaarde van de woning (actuele taxatiewaarde minus hypothecaire schuld, en minus kosten van taxatie, plus de helft van de waarde van de spaarpolis op 1 februari 2014 (€ 9.722,13: 2 =) € 4.861,06 aan de vrouw te voldoen;
5.4.
verklaart voor recht dat de vanaf 1 februari 2014 opgebouwde waarde in de spaarpolis/spaarhypotheek met leningnummer [leningnummer] (hierna: de spaarpolis) geheel aan de man toekomt, zonder nadere verrekening met de vrouw;
5.5.
indien de man niet tijdig aan de vrouw heeft bericht dat hij de woning kan en wil vernemen:
bepaalt dat de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde via [de makelaar], tegen de door die makelaar te bepalen condities;
5.6.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning, zijnde het bedrag dat resteert nadat van de koopsom de hypotheekschuld is afgelost, de makelaarscourtage is voldaan en de kosten van de notaris voor het royeren van de hypotheek zijn afgerekend, bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
5.7.
bepaalt dat de waarde van de spaarpolis op 1 februari 2014, te weten een bedrag van € 9.722,13, partijen ieder bij helfte toekomt;
5.8.
verklaart voor recht dat de vanaf 1 februari 2014 opgebouwde waarde in de spaarpolis/spaarhypotheek met leningnummer [leningnummer] (hierna: de spaarpolis) geheel aan de man toekomt, zonder nadere verrekening met de vrouw;
en voorts:
5.9.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan de man te voldoen:
- een bedrag van € 1.461,60 (de helft van de eigenaarslasten van de woning),
- een bedrag van € 1.202,46 (de helft van de waterschapsbelasting),
- een bedrag van € 538,56 (de helft van de premie van de opstalverzekering),
5.10.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van het vonnis een bedrag van € 7.314 aan de man te voldoen (afbetaling van de lening inclusief wettelijke rente), te vermeerderen met de wettelijke rente voor iedere dag dat de vrouw na ommekomst van de genoemde termijn in gebreke blijft de vordering te voldoen;
5.11.
veroordeelt de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding voor het registergoed te betalen vanaf 1 januari 2018 tot de datum van levering van de woning aan de man dan wel aan een derde ten bedrage van 1,5% van de overwaarde (zijnde de door de makelaar getaxeerde, actuele, waarde minus de hypotheekschuld : 2) per jaar;
5.12.
deelt toe aan de vrouw de vissenhaak kapstok, zonder verdere verrekening tussen
partijen;
5.13.
verklaart voor recht dat de inboedel tussen partijen thans is verdeeld;
5.14.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het onder 5.1-5.3, 5.5-5.7, 5.9-5.12 opgenomene uitvoerbaar bij voorraad;
5.15.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.16.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.