ECLI:NL:RBDHA:2018:14092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voorlopige aanslag erfbelasting en belastingrente

Op 28 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een erfgenaam van de overleden mevrouw [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had beroep aangetekend tegen de voorlopige aanslag erfbelasting die op 7 juni 2016 was opgelegd, ter hoogte van € 22.581, en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 1.369. De zitting vond plaats op 14 november 2018, waar eiser zelf aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door H.C.B.A.M. Mathijssen en mr. L.R. Lard.

De rechtbank oordeelde dat het geschil uitsluitend betrekking had op de in rekening gebrachte belastingrente. Eiser betwistte niet dat de belastingrente correct was berekend volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken die bevestigden dat de rechter en de belastingdienst niet vrij zijn om van de wettelijke regeling af te wijken. Eiser's argument dat de rente onredelijk hoog was, werd verworpen, aangezien de rechter niet de billijkheid van wettelijke bepalingen kan toetsen, tenzij deze in strijd zijn met internationale verdragsbepalingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de partijen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/4622

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 april 2018 op het bezwaar van eiser tegen de opgelegde voorlopige aanslag erfbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.C.B.A.M. Mathijssen en mr. L.R. Lard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op [datum] 2014 is mevrouw [X] (erflaatster), overleden. Eiser is een van de erfgenamen van erflaatster. Aan hem is op 7 juni 2016 een voorlopige aanslag erfbelasting opgelegd naar een bedrag van € 22.581. Voorts is bij beschikking
€ 1.369 belastingrente in rekening gebracht.
2.
In geschil is uitsluitend de in rekening gebrachte belastingrente
3. Eiser heeft niet betwist dat verweerder de belastingrente heeft berekend met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de daaruit voortvloeiende rentepercentages. Ook anderszins is niet gebleken dat de belastingrente op een verkeerd bedrag is vastgesteld.
4. Zoals reeds eerder is geoordeeld door de rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2015:11116) en het hof (ECLI:NL:GHDHA:2016:2106), gevolgd door een 81 RO arrest van de Hoge Raad van 14 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:684), staat het verweerder en de rechter niet vrij om van de wettelijke regeling af te wijken en in plaats daarvan een ander percentage toe te passen dat meer zou aansluiten op de rente voor staatsobligaties. De stelling van eiser dat de in rekening gebrachte rente onredelijk hoog is en er in de politiek en in de media discussie over is, kan hem niet baten. Het is de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen immers niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van wettelijke bepalingen als zodanig te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat dit in onderhavige zaak het geval is.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.