ECLI:NL:RBDHA:2018:14084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
09/852134-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met een honkbalknuppel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 1 augustus 2018 in Ammerstol zijn overbuurman met een honkbalknuppel op het hoofd geslagen en meerdere keren op de knie, wat resulteerde in een scheurwond en een verbrijzelde knieschijf bij het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, maar niet met voorbedachte rade. De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde (poging moord) gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van opzet. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 6.151,46, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852134-18
Datum uitspraak: 30 november 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1974 [geboorteplaats]
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. L.E. Buiting naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks
1augustus 2018 te Ammerstol, gemeente Krimpenerwaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met kracht met een honkbalknuppel
, althans met een (zwaar) hard houten voorwerpop het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te Ammerstol, gemeente Krimpenerwaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen althans eenmaal met kracht met een honkbalknuppel
, althans met een (zwaar) hard houten voorwerp,op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks
1augustus 2018 te Ammerstol, gemeente Krimpenerwaard,
aan [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar
lichamelijk letsel, te weten een (meervoudig) gebroken knieschrijf heeft
toegebracht door die [slachtoffer] met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg meerdere malen
, althans eenmaalen met kracht met een
honkbalknuppel, althans met een (zwaar) hard houten voorwerp,op de knie te slaan;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1, primair, ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, subsidiair, en 2 ten laste gelegde, welke feiten verdachte volgens hem heeft begaan met voorbedachte rade. Op zijn specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft zij bepleit dat, hooguit, een poging tot zware mishandeling kan worden bewezenverklaard, waarbij verdachte moet worden vrijgesproken van de voorbedachte raad en het bestanddeel ‘meerdere malen’.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging ook, primair, bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij bepleit dat, hooguit, zware mishandeling, zonder voorbedachte raad, kan worden bewezenverklaard.
Op de specifieke standpunten van de verdediging wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Verklaringen [slachtoffer]
) heeft geen aangifte gedaan. Wel heeft hij meerdere gesprekken gevoerd met de politie die in processen-verbaal zijn opgenomen. Ook heeft hij als getuige een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris.
Op 1 augustus 2018 omstreeks 13.20 uur heeft [slachtoffer] in zijn woning aan [ades] te Ammerstol tegenover de politie verklaard dat hij door zijn overbuurman [ades] , [verdachte], met een honkbalknuppel geslagen was. Die dag lag hij op de bank in zijn woonkamer te slapen toen hij wakker werd van gebonk op de voordeur van zijn woning. [slachtoffer] liep naar de voordeur van zijn woning en opende deze. Verdachte stond voor de voordeur en begon direct met een honkbalknuppel met kracht op [slachtoffer] in te slaan, eerst op zijn hoofd en, nadat [slachtoffer] zich afweerde, op de rest van zijn lichaam en daarna op zijn benen ter hoogte van zijn knieën. Verdachte sloeg meerdere malen en met veel kracht met de honkbalknuppel op [slachtoffer] rechterknie. [slachtoffer] vermoedde dat de knieschijf van zijn rechterknie op meerdere plaatsen gebroken was omdat hij drie stukken knieschijf voelde. Hij had ook een bloedende hoofdwond. Verdachte had de woning van [slachtoffer] verlaten in onbekende richting. [2]
[slachtoffer] heeft aanvullend verklaard dat hij, toen hij de deur opendeed, zich gelijk omdraaide [3] om naar de woonkamer te lopen. Verdachte sloeg er meteen op los; [slachtoffer] werd als eerste op zijn achterhoofd geraakt. Hij draaide zich na die klap om en zag dat verdachte een knuppel vasthad. [4] Dit was een houten knuppel. [5] Verdachte sloeg een aantal keren op zijn romp en probeerde twee keer zijn linkerknie te raken. Dat lukte echter niet. Hij raakte wel zijn rechterknie. [slachtoffer] viel op de grond en zag dat zijn been naar binnen gedraaid stond. Verdachte had de knuppel met twee handen vast en bewoog de knuppel over zijn schouder naar achteren. Hij maakte een soort hakbeweging van boven naar beneden. [6] [slachtoffer] is in een hoekje gedrukt en hij ging maar slaan. [7]
Aangifte [broer van slachtoffer]
) heeft op 5 augustus 2018 namens [slachtoffer] aangifte gedaan van het voorval op 1 augustus 2018. [broer van slachtoffer] heeft daarbij verklaard dat hij bij zijn moeder was toen zij die 1 augustus omstreeks 12:08 uur werd gebeld door [slachtoffer] . Hij hoorde [slachtoffer] roepen dat de buurman hem overal met een knuppel had geslagen en dat het bloed eruit spoot, dat hij niet kon lopen omdat hij zijn knie bij elkaar moest houden en dat hij een gat in zijn hoofd had. [broer van slachtoffer] en zijn moeder zijn meteen in de auto gestapt en naar [slachtoffer] gereden.
[broer van slachtoffer] heeft bij zijn aangifte foto’s overlegd van een WhatsAppgesprek tussen hem en verdachte dat begint op 2 augustus 2018 om 03:14 uur en waarin onder meer staat:
[broer van slachtoffer] : “Me bro ter ze poot id verbrijzeld. Ze knie. Niks zeg jij.”
[verdachte] : “Had hij maar moeten op houden man.”
[broer van slachtoffer] : “Is dat zo je slaat iemand die ze fycking ogen nog dicht heeft zitten. Een gat in zijn hoofd.”
[verdachte] : “Hij heeft me twee dagen dwars gezeten en ik heb hem gezegd dat hij moest op houden en dat deed hij niet.” [8]
Letsel [slachtoffer]
Op 1 augustus 2018 hebben een arts-assistent en chirurg van het Groene Hart Ziekenhuis de huisarts van [slachtoffer] geïnformeerd dat hij die dag de Spoedeisende Hulp heeft bezocht en dat zij na onderzoek hebben geconcludeerd dat sprake is van een trauma capitis zonder bewustzijnsverlies of klachten: scheurwond occipitaal (
achterkant van het hoofd) ca. 5 cm en een comminutieve patellafractuur (
gebroken knieschijf) rechts. Verder hebben zij enkele hematomen/excoraties (
blauwe plekken/schaafwonden) geconstateerd. [9]
Op 31 augustus 2018 heeft forensisch arts S.M. Khargi verklaard dat bij [slachtoffer] sprake zou zijn geweest van een hoofdwond die gehecht is en meerdere botbreuken in de knieschijf, waardoor er kan worden gesproken van verbrijzeling. De breuken in de knieschijf zijn operatief gezet op 3 augustus 2018. [10] Op 12 oktober 2018 heeft forensisch arts M.M. Wolfs verklaard dat [slachtoffer] op 24 september 2018 heeft aangegeven last te hebben van geheugenstoornissen sinds het ongeval. Wat betreft het hoofdletsel, de scheurwond en de hersenschudding, wordt volledig herstel verwacht. Wat betreft de knieschijf is de geschatte genezingsduur 6-12 maanden, waarbij is opgemerkt dat restklachten mogelijk zijn. [11]
[broer van slachtoffer] heeft op 1 augustus 2018 een foto aan de politie verzonden waarop een open wond op het achterhoofd van [slachtoffer] te zien is. [12]
Verklaringen buurtbewoners
Buurtbewoners van de [ades] te Ammerstol hebben verklaard dat zij op 1 augustus 2018 hebben gezien dat de bewoner van de benedenwoning, [verdachte] , op zijn scooter stapte en met een honkbalknuppel tussen zijn benen de straat uit reed. Dit was ongeveer een uur voordat de ambulance en de politie kwamen. [13]
Camerabeelden
De politie heeft beelden uitgekeken van een camera gericht op de [ades] te Ammerstol. Dit is één van de twee mogelijke routes tussen Ammerstol en Schoonhoven, waar verdachte enige dagen na het voorval in de woning van zijn ex-vriendin is aangehouden. [14] Daarop hebben zij gezien dat er op 1 augustus omstreeks 12:08 uur een man op een donkere scooter over die laan rijdt, in de richting van de provinciale weg N210. Tussen zijn benen zit een voorwerp, gelijkend op een stok/honkbalknuppel. De scooter is herkend als een Piaggo type C25. De ex-vriendin van verdachte, [naam 1] , heeft exact zo’n snorscooter. De politie herkent de bestuurder als verdachte. [15]
Sporenonderzoek
In de woning aan de [ades] is forensisch onderzoek verricht. Daarbij is onder meer een bloedspattenpatroon in de entreehal op de houten vloeren en deur geconstateerd, alsook twee rondvormige beschadigingen in de deur van de meterkast met nabij deze beschadigingen twee contactsporen, die door overdracht op de muur en de meterkast zijn neergekomen. [16]
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft eerst bij zijn tweede politieverhoor en ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] geld van hem wilde en dat hij [slachtoffer] niet wilde betalen. [slachtoffer] bleef maar appen over dat geld, terwijl verdachte al meerdere malen had gezegd dat hij moest ophouden daarmee. Op 1 augustus 2018 kwam verdachte rond een uur of 01:00 thuis, [slachtoffer] bleef maar berichten sturen, onder meer: “Gelukkig maar dat je niet ben geweest dan zou ik je kop eraf gehakt gabber”. Verdachte heeft daarop zijn telefoon uitgezet. De volgende ochtend werd hij wakker en heeft hij rond 11:45 uur zijn telefoon aangezet. Rond 11:55 uur kreeg hij berichtjes binnen van [slachtoffer] , met daarin onder meer: “Kom je nog”. [17] Verdachte heeft verklaard dat hij toen dacht: ik loop er wel even heen om te vragen wat [slachtoffer] nou wilde. Door het raam zag hij [slachtoffer] naar de keuken vliegen en vermoedde toen dat [slachtoffer] een mes ging pakken. Daarop is verdachte teruggelopen naar zijn woning en heeft uit zijn gang een knuppeltje gepakt, een houten kindercricketslag van ongeveer 40 centimeter. Toen is hij weer teruggelopen en ondertussen ging [slachtoffer] s deur open. Hij zag [slachtoffer] staan met een mes in zijn rechterhand. Verdachte zag geen mogelijkheid meer om te vluchten en koos ervoor de confrontatie aan te gaan. Hij heeft verklaard te hebben gedacht: ik ga niet wachten tot ik gestoken word en hij wilde [slachtoffer] “een goeie poeier” geven. Hij sloeg [slachtoffer] op zijn linkerarm. Zijn rechterarm zat tegen de deurpost aan, dus er was geen ruimte om hem daarop te slaan. [slachtoffer] viel meteen na de klap, op zijn rechterkant met zijn gezicht naar de inbouwkast aan de linkerkant. Verdachte gaf hem nog een klap op zijn linker bovenbeen toen hij op de grond lag. [slachtoffer] verweerde zich niet; het mes heeft verdachte niet meer gezien en ook niet horen vallen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet op zijn achterhoofd, noch op zijn rechterknie geslagen. Mogelijk heeft [slachtoffer] dit letsel opgelopen bij zijn val. Verdachte heeft geen bloed gezien en hij heeft evenmin gezien dat [slachtoffer] s knie naar binnen gedraaid stond toen hij op de grond lag. Na de tweede klap is verdachte weggegaan, [slachtoffer] stond nog op en heeft de deur achter hem dicht gedaan. Verdachte is op de scooter naar zijn ex gereden, met het knuppeltje in de buddyseat. Tijdens zijn tweede politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij het knuppeltje heeft vernietigd, ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij het onderweg heeft weggegooid. Verdachte herkent zichzelf niet op de camerabeelden van de [ades] te Ammerstol van 1 augustus 2018.
Oordeel rechtbank over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en aannemelijkheid verklaringen verdachte
De verklaringen van verdachte en die van [slachtoffer] lopen op essentiële punten uit elkaar. De rechtbank ziet evenwel, anders dan door de verdediging is betoogd, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft meerdere verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, die in de kern consistent zijn. De verklaringen vinden bovendien voldoende steun in overige bewijsmiddelen. Het geconstateerde letsel en de aangetroffen sporen passen precies in het verhaal van [slachtoffer] over de toedracht van het letsel. Dit in tegenstelling tot de verklaringen van verdachte, die juist worden weerlegd door die bewijsmiddelen. Zo komt het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel daarmee niet overeen en kan het daardoor bovendien niet worden verklaard: Het letsel op het achterhoofd van [slachtoffer] komt niet overeen met een slag tegen de linkerarm en de rechtbank acht niet aannemelijk dat deze
scheurwond door de val is ontstaan. Gelet op de omschrijving van de val door verdachte, waarbij hij zou zijn gevallen met zijn gezicht naar de linker zijmuur zou hij hooguit - indien hij helemaal in de hoek zou zijn gevallen - de bovenkant van zijn hoofd hebben kunnen stoten tegen de achtermuur. Nog lost van het gegeven dat de verwonding zich niet op de bovenkant van [slachtoffer] s hoofd bevindt is er op de achtermuur in het geheel geen bloed te zien, hetgeen bij een dergelijke scheurwond wel in de lijn der verwachtingen ligt. Daarbij komt dat de contactbloedsporen op de inbouwkast op de linker zijmuur niet consistent zijn met verdachtes verklaring dat [slachtoffer] met zijn gezicht naar de kast is gevallen; de verbrijzelde knie kan voorts naar oordeel van de rechtbank, naar algemene ervaringsregels, niet worden veroorzaakt door een enkele val op de vloer uit staande houding. Verdachtes verklaring dat hij heeft geslagen met een relatief kleine (kinder)knuppel die hij nadien, gelet op het beperkte formaat, in de buddyseat van de scooter zou hebben gedaan, klopt bovendien niet met de verklaringen van buurtbewoners die spreken over een honkbalknuppel en camerabeelden, waarop een stok of knuppel tussen zijn benen is te zien. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning van verdachte door de politieagent op de beelden. Deze hoofdagent heeft verdachte verhoord en heeft hem herkend aan onder meer postuur, houding en kale hoofd. Bovendien wordt deze herkenning ondersteund door de verklaringen van de buurtbewoners, verdachtes verklaring dat hij na het voorval naar zijn ex is gereden op de scooter, de route en het tijdstip. Ten slotte past het verhaal van verdachte niet bij het WhatsApp-verkeer tussen hem en [broer van slachtoffer] , van de nacht na het voorval, waarin hij in het geheel niet spreekt over een mes. De verklaringen van verdachte worden dan ook door de rechtbank als onaannemelijk terzijde geschoven. De rechtbank ziet in het dossier evenwel wel steun voor zijn verklaring dat hij het laatste bericht van [slachtoffer] eerst om 11:55 uur heeft ontvangen.
Tussenconclusie
Uit vorengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] door verdachte in elk geval eenmaal op zijn achterhoofd is geslagen met een honkbalknuppel en meermalen op zijn rechterknie is geslagen. Daardoor heeft [slachtoffer] , respectievelijk, een scheurwond en hersenschudding opgelopen, alsook een verbrijzelde (rechter)knie. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat [slachtoffer] , conform zijn verklaringen, meerdere malen op zijn hoofd is geslagen, vindt zij hiervoor geen steun in de overige bewijsmiddelen.
Feit 1 primair (poging moord, dan wel doodslag)
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] en of verdachte het feit heeft gepleegd met voorbedachte raad.
Opzet
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] om het leven heeft willen brengen. De rechtbank zal voor de vraag of bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] dus moeten kijken naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Factoren die hierbij van belang kunnen zijn, zijn het voorwerp waar mee is geslagen, de plaats waar het voorwerp het slachtoffer heeft geraakt en de kracht waarmee dit is gebeurd. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich voorts willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Hierbij is van belang dat bepaalde handelingen zozeer gericht kunnen zijn op het intreden van het gevolg dat het niet anders kan, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, dan dat verdachte in dat geval deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het slaan op het hoofd met een zwaar voorwerp een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel meebrengt als dit met kracht gebeurt. Het hoofd is immers een bijzonder kwetsbaar deel van het lichaam. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een houten honkbalknuppel gericht op [slachtoffer] s achterhoofd heeft geslagen en dat hij dit, gelet op de daardoor ontstane scheurwond, de geconstateerde bloedsporen en de hersenschudding, met kracht moet hebben gedaan. In het feit dat verdachte in een volgende slag [slachtoffer] s knie heeft verbrijzeld ziet de rechtbank ook geen contra-indicatie dat er met kracht is geslagen. De aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door dergelijk handelen zou komen te overlijden was naar het oordeel van de rechtbank, anders dan betoogd door de officier van justitie en de verdediging, dan ook wel degelijk aanwezig.
Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] om het leven wilde brengen, is de rechtbank voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten het met kracht op het achterhoofd slaan met een honkbalknuppel, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Sterker nog, verdachte heeft [slachtoffer] nadat hij hem nog een keer had geslagen in zijn woning bloedend uit zijn hoofd achtergelaten en is weggegaan.
De rechtbank acht gelet op dit alles bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] door hem met een honkbalknuppel met kracht op zijn hoofd te slaan.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het door verdachte om 11:55 uur ontvangen bericht van [slachtoffer] , met daarin: “Kom je nog” voor hem de spreekwoordelijke druppel moet zijn geweest. Verdachte is immers direct na het ontvangen daarvan, en niet reeds de voorafgaande avond of nacht toen hij ook al berichten van [slachtoffer] ontving, verhaal gaan halen. Verdachte is ook direct na het openen van de deur begonnen met slaan. Deze omstandigheden vormen voor de rechtbank belangrijke contra-indicaties voor voorbedachte raad en zij is van oordeel dat hieraan een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid, zoals door de officier van justitie naar voren is gebracht, dat voor verdachte korte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank stelt vast dat het handelen van verdachte het gevolg moet zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit betekent dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij van dit bestanddeel dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem eenmaal met kracht met een honkbalknuppel op het hoofd te slaan.
Feit 2 (toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet met voorbedachten rade)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [slachtoffer] s verbrijzelde (rechter)knie is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel en zo ja, of verdachte opzet had op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel al dan niet met voorbedachte raad.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook in andere gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] s verbrijzelde knieschijf is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, zoals hiervoor gedefinieerd. [slachtoffer] is hier immers op 3 augustus 2018 aan geopereerd, de geschatte genezingsduur is 6-12 maanden met bovendien kans op restklachten.
Opzet
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Immers heeft hij met een honkbalknuppel, reeds nadat hij [slachtoffer] daarmee vanachter heeft aangevallen en een bloedende hoofdwond heeft geslagen, meermalen dusdanig hard op [slachtoffer] s knie geslagen dat deze op zoveel plaatsen is gebroken dat gesproken kan worden van een verbrijzeling.
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet ook voor dit feit, gelet op hetgeen zij hieromtrent reeds bij de beoordeling van feit 1, primair, heeft overwogen, geen aanknopingspunten voor voorbedachte raad. Deze ziet zij ook niet in de tijdspanne tussen de klap op [slachtoffer] s achterhoofd en de klappen op zijn rechterknie, nu geenszins is gebleken, en gelet op de feiten en omstandigheden van het geval ook onaannemelijk is, dat op dat moment voor verdachte de gelegenheid tot reflectie heeft bestaan. Ook deze klappen heeft naar het oordeel van de rechtbank plaatsgehad als gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 1 augustus 2018 te Ammerstol, gemeente Krimpenerwaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven
door, met dat opzet, die [slachtoffer] eenmaal met kracht met een honkbalknuppel op het hoofd
te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 augustus 2018 te Ammerstol, gemeente Krimpenerwaard,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudig gebroken knieschrijf heeft toegebracht door die [slachtoffer] met dat opzet meerdere malen, met kracht met een honkbalknuppel, op de knie te slaan
.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte, gelet op zijn verklaringen zoals reeds onder 3.4 weergegeven, heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces, en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat verdachte degene is geweest die de (fysieke) confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer] . Er was geen sprake van een noodweersituatie en daarom is noodweer, dan wel noodweerexces niet aan de orde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een aanranding, die ogenblikkelijk en wederrechtelijk is en gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden moet zijn. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat een dader in een noodweersituatie verkeerde, maar dat hij door hevige emotie te ver of te lang (door)gaat in de noodzakelijke verdediging, dan wel dat een dader na een beëindigde noodweersituatie door hevige emotie, die het onmiddellijk gevolg was van een daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschrijdt.
Naar het oordeel van de rechtbank is geenszins gebleken van een noodweersituatie zoals hierboven beschreven. Verdachte is immers zelf verhaal gaan halen, met een honkbalknuppel waarmee hij [slachtoffer] , toen die hem de rug toekeerde, eerst op zijn achterhoofd heeft geslagen. Dit kan – naar de kern bezien – enkel als een aanval van verdachte worden aangemerkt en niet als een reactie op een wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
Het voorgaande maakt dat geen sprake is geweest van noodweer, noch van noodweerexces. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar, evenals verdachte, nu ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten of die van verdachte uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval van een veroordeling, verzocht om oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarbij een onvoorwaardelijke taakstraf.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan zware mishandeling van zijn overbuurman. Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dit nota bene in zijn eigen woning, een plek waar hij zich bij uitstek veilig en geborgen hoort te voelen. Het slachtoffer heeft bovendien veel letsel en pijn ondervonden van de klappen van verdachte en de verwachting is dat hij nog lang zal moeten revalideren. Uit zijn ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat het voorval een grote negatieve impact heeft gehad en nog steeds heeft op zijn bestaan. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op verdachtes strafblad van 5 augustus 2018, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Zijn laatste veroordeling is van 2011 en betrof feiten uit 2009. Kennelijk heeft verdachte zich de afgelopen jaren weten te onthouden van strafbaar (gewelddadig) gedrag maar heeft hij dit helaas niet volgehouden.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 29 augustus 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet wilde meewerken aan de totstandkoming van een rapportage, en het reclasseringsadvies van 5 november 2018, aan welke totstandkoming verdachte wel heeft meegewerkt. De reclassering schat het risico op recidive in als laag, het risico op letselschade als gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden als hoog. Bij veroordeling is het advies daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat er geen mogelijkheden worden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Gelet op de ernst van de feiten – waarbij de rechtbank, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, heeft geoordeeld dat sprake was van een poging doodslag, in plaats van een poging zware mishandeling met voorbedachte raad, en een zware mishandeling – acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank niet van oordeel dat sprake is van een voortgezette handeling. Wel zal de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf er rekening mee houden dat de feiten zeer kort na elkaar hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen wat in soortgelijke gevallen door andere rechters aan straffen is opgelegd. De ernst van met name de poging tot doodslag maakt dat de rechtbank niet kan volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit. De rechtbank ziet gezien het reclasseringsadvies geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Zij merkt daarbij op dat in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling eventueel bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld, afhankelijk van de situatie op dat moment.

6.De vordering van de benadeelde partij

6.1
Inleiding
[slachtoffer] heeft zich – bij gemachtigde mr. [naam 2] – als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.474,40, waarvan € 7.000,- aan immateriële schade en € 3.474,40 aan materiële schade.
De materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • het eigen risico voor 2018 groot € 385,-,
  • verwacht eigen risico voor 2019 groot € 385,-,
  • kosten voor fysiotherapie in 2018 groot € 180,-,
  • verwachte kosten voor fysiotherapie in 2019 groot € 780,-,
  • kosten voor nieuwe sloten en sleutels groot € 18,75,
  • kosten voor het opsturen van sleutels in verband met verzorging van het konijn groot € 4,25,
  • kosten voor een nieuwe telefoon in verband met het destructief onderzoek door het Openbaar Ministerie aan de oude telefoon groot € 262,95en kosten voor telefonische attributen voor de nieuwe telefoon groot € 31,99,
  • kosten voor verzorging door de moeder van benadeelde partij groot € 615,-, onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Oost‑Brabant van 12 november 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:5515),
  • kosten voor een nieuw bed groot € 140,-, bezorgkosten voor het bed groot € 10,-,
  • kosten voor krukken groot € 25,20,
  • paracetamol groot € 8,95,
  • reparatiekosten voor de deuren groot € 250,-,
  • benzinekosten groot € 191,36, parkeergeld groot € 47,20, kosten voor de medische verklaring van de chirurg groot € 99,24 en voor de medische verklaring van de huisarts groot € 39,51.
Ter onderbouwing van de immateriële schade is onder meer verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 juli 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:2324) en is aangevoerd dat de benadeelde partij sinds het voorval zeer angstig is; door de psychiater wordt, hoewel behandeling nog niet is gestart, gedacht aan een posttraumatische
stressstoornis.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen voor een bedrag van € 10.006,48, waarvan € 7.000,- aan immateriële schade en € 3.006,48 aan materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de toepasselijke wettelijke rente. De bij de materiële schade opgenomen posten voor de nieuwe telefoon en de daarbij benodigde attributen, voor de nieuwe sloten en sleutels, het opsturen van sleutels, het nieuwe bed en de bezorgkosten daarvan komen volgens hem niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij dient wat betreft die kosten niet‑ontvankelijk te worden verklaard.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om de vordering niet‑ontvankelijk te verklaren en subsidiair om deze matigen tot € 2.000,- aan immateriële schade en € 796,47 aan materiële schade. Volgens de verdediging zijn deze matigingen gerechtvaardigd nu de overige gevorderde schade geen rechtstreeks schade is, dan wel onvoldoende onderbouwd is of onvoldoende vaststaat.
6.4
Het oordeel van de rechtbank en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank wijst, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, een bedrag van € 1.151,46 aan materiële schade toe, nu dit rechtstreekse schade betreft als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- de kosten voor de verzorging door de moeder van de benadeelde partij, groot
€ 615,-,
  • de kosten voor krukken groot € 25,20, de kosten voor paracetamol groot € 8,95,
  • de kosten voor de reparatie van de deuren voor zover dit de gangdeur betreft, naar schatting begroot op € 125,-,
  • de benzinekosten groot € 191,36, het parkeergeld groot € 47,20, de kosten voor de medische verklaring van de chirurg groot € 99,24 en die van de huisarts groot
€ 39,51.
De kosten voor het eigen risico en de fysiotherapie in 2018 en 2019 zijn onvoldoende onderbouwd en de toekomstige schade staat nog niet vast. De kosten voor nieuwe sloten en sleutels en het opsturen van sleutels kunnen niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten is geleden. De kosten voor een nieuwe telefoon en attributen komen evenmin voor vergoeding in aanmerking nu, nog daargelaten de vraag of sprake is van rechtstreekse schade, de omvang van die schade niet vaststaat omdat de oude telefoon al dusdanig beschadigd was dat destructief onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden en de (rest)waarde van de reeds beschadigde telefoon niet is vastgesteld. Voor de (bezorg)kosten voor het nieuwe bed geldt dat, nog daargelaten de vraag of dit schade is die door de benadeelde partij is geleden, dit geen benadeling betreft, nu de moeder van verdachte in het bezit is gekomen van het bed. Wat betreft de reparatiekosten voor de deuren overweegt de rechtbank dat anders dan bij de gangdeur niet is komen vast te staan dat er sprake is van schade aan de voordeur als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank verklaart de benadeelde partij, voor zover de vordering de hiervoor genoemde, niet toegewezen, kosten beslaat, in totaal € 2.322,94 niet-ontvankelijk. Met betrekking tot de kosten voor de nieuwe sloten, de reparatie aan de voordeur en voor het bed betreft dit immers geen (rechtstreekse) schade. Voor de overige posten geldt dat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze posten alsnog nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit laatste deel van de vordering slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst voorts, eveneens gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade toe. De rechtbank acht in zoverre voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten. Voor zover de gevorderde immateriële schade ziet op het geleden en nog te lijden psychisch letsel door angst, al dan niet in de vorm van een posttraumatische‑stressstoornis, verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet‑ontvankelijk. Dit deel is onvoldoende onderbouwd en voor de rechtbank in redelijkheid niet te begroten. De benadeelde partij kan ook dit deel van de vordering slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte voor de bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten zijn toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.151,46 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, primair impliciet subsidiair, en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair (impliciet subsidiair):
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2 (impliciet subsidiair):
zware mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 6.151,46, bestaande uit € 1.151,46 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.151,46 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 65 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. A.M.M. Vingerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018207832, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 202).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 47.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] door de Rechter-Commissaris.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 101-102.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 50, proces-verbaal van bevindingen, blz. 102 en proces‑verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] door de Rechter-Commissaris.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 101-102.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] door de Rechter-Commissaris.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [broer van slachtoffer] , blz. 34, met fotobijlage, blz. 39.
9.Geschrift, te weten een brief van arts-assistent T.J. Bos en chirurg D.H. de Lange, blz. 199.
10.Geschrift, te weten een brief van forensisch arts S.M. Khargi, blz. 194.
11.Geschrift, te weten een brief van forensisch arts M.M. Wolfs, blz. 195.
12.Geschrift, te weten een afdruk van een foto, als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen, blz. 49
13.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 57.
14.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 80.
15.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 104, met bijlagen, blz. 105-107 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 108-109, met bijlagen, blz. 110-111.
16.Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 134-135, met bijlagen, blz. 153-159.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 119, met fotobijlage, blz. 127-129.