ECLI:NL:RBDHA:2018:1395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
10 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/14215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsrecht van Iraakse vreemdeling

In deze zaak heeft eiser, een Iraakse vreemdeling, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 10 augustus 2017 is genomen. Dit besluit betreft de afgifte van een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser stelt dat de staatssecretaris een ingangsdatum van zijn verblijfsrecht moet vaststellen, maar de staatssecretaris betwist deze bevoegdheid en stelt dat er geen procesbelang is. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en heeft de zaak op 22 januari 2018 behandeld.

De rechtbank overweegt dat eiser belang heeft bij de vaststelling van de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht, omdat dit van invloed kan zijn op zijn rechten en verplichtingen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de bevoegdheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen op grond van het gemeenschapsrecht ontbreekt. Eiser heeft zich beroepen op een uitspraak van 15 september 2017, maar de rechtbank oordeelt dat deze uitspraak niet van toepassing is op de huidige zaak.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiser vast te stellen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 januari 2018, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/14215
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 januari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers) verweerder,
gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 augustus 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft niet gereageerd op het voornemen van de rechtbank om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze bepaling luidt sinds 12 juni 2017, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat eiser in het bezit zal worden gesteld van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Volgens eiser dient verweerder alsnog een ingangsdatum van zijn verblijfsrecht vast te stellen.
3. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van een vreemdeling vast te stellen op grond van het gemeenschapsrecht ontbreekt. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP5947). In het bestreden besluit is derhalve terecht gesteld dat het verblijfsdocument een bevestiging is van een verblijfsrecht dat mogelijk eerder is ontstaan. Het belang om de ingangsdatum vast te stellen ontstaat eerst bij een aanvraag duurzaam verblijf. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, aldus verweerder.
4. Eiser heeft zich in een schriftelijke reactie van 20 december 2017 beroepen op een uitspraak van 15 september 2017 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2017:2501, rechtsoverweging 3.1. Volgens eiser kan op grond van deze uitspraak kennelijk niet worden vastgesteld wanneer het verblijfsrecht is ontstaan, maar a contrario redenerend stelt eiser dat wel kan worden beoordeeld of het duurzaam verblijfsrecht is ontstaan. Het beroep is ontvankelijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank is onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.1.3. van de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2011 van oordeel dat voor het vaststellen van andere rechten en verplichtingen van eiser van belang kan zijn of hij voorafgaand aan de afgifte van het document als bedoeld in artikel 9 van de Vw over rechtmatig verblijf op grond van het gemeenschapsrecht beschikte. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. Eiser heeft daarom belang bij de vaststelling van de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht.
6. De Afdeling heeft in diezelfde uitspraak ook overwogen dat de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, er niet aan in de weg staat dat het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf op grond van het gemeenschapsrecht vast te stellen, indien daar uitdrukkelijk om is verzocht. Bij of krachtens de Vw is echter niet in een dergelijke bevoegdheid van verweerder voorzien.
7. De door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak van 15 september 2017 kan niet leiden tot een ander oordeel. In die zaak moest worden beoordeeld of de duurzame relatie van de vreemdeling langer dan drie jaar had geduurd, en niet vanaf welke datum aan het gemeenschapsrecht rechtmatig verblijf wordt ontleend.
8. De slotsom is dat verweerder vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiser op grond van het gemeenschapsrecht vast te stellen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.