ECLI:NL:RBDHA:2018:13920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
NL18.3588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse vreemdeling met beroep op bekering tot het christendom en vrezen voor militie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De vreemdeling, geboren in 1994, had in juni 2014 problemen ondervonden bij een controlepost in Irak, waar hij door leden van de sjiitische militie Asaab Al Hak was vastgehouden. Hij heeft zijn land verlaten en stelt dat hij als gevolg van zijn bekering tot het christendom bij terugkeer in Irak te vrezen heeft voor vervolging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling zijn bekering niet geloofwaardig kon maken en de vrees voor vervolging niet aannemelijk was. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de vreemdeling niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog steeds gevaar loopt van de Asaab Al Hak militie, gezien het feit dat het incident bij de controlepost al vier jaar geleden had plaatsgevonden. Ook zijn argumenten over zijn Soennitische achtergrond en de risico's die hij daarbij zou lopen, werden door de rechtbank niet overtuigend geacht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben).

ProcesverloopBij besluit van 26 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Tevens is L. Makaddam als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op 28 augustus 2014 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in juni 2014 problemen heeft ondervonden bij het passeren van een controlepost bij de ingang van de universiteit. Hij is door leden van de sjiitische militie Asaab Al Hak vastgehouden maar heeft kunnen ontsnappen. Al voor dit incident is eiser enkele keren bij controleposten in zijn woonwijk door deze militie lastiggevallen. Als gevolg van de problemen met de militie heeft eiser zijn land van herkomst verlaten. Na zijn vertrek zijn er mannen bij zijn woning langs geweest die tegen zijn moeder hebben gezegd dat zij op zoek zijn naar hem. Verder is eiser bekeerd tot het christendom en heeft hij als gevolg hiervan bij terugkeer naar zijn land van herkomst te vrezen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) Eiser is genaamd [naam] , geboren te Bagdad op [geboortedatum] 1994. Eiser bezit de Iraakse nationaliteit en heeft tot zijn vertrek in Irak in Bagdad verbleven.
2) Eiser heeft Irak verlaten nadat hij begin juni 2014 problemen heeft ondervonden bij het passeren van een controlepost bij de ingang van zijn universiteit. Leden van de Sjiitische militie Asaab Al Hak hebben hem toen vastgehouden. Ook voor deze datum is eiser enkele keren lastiggevallen bij controleposten van Asaab Al Hak in zijn woonwijk.
3) Eiser heeft zich vanuit de islam bekeerd tot het christendom.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst en verblijf geloofwaardig geacht. Eveneens heeft verweerder het geloofwaardig geacht dat eiser door de Sjiitische militie Asaab Al Hak bij controleposten in juni 2014 en enkele keren eerder is lastiggevallen en door hen is vastgehouden. Daarentegen heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig geacht.
Ten aanzien van het geloofwaardig geachte relevante element onder punt 2 heeft verweerder overwogen dat de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat, namelijk dat de bewakers hem nog zullen herkennen en dat hij daarom alsmede vanwege zijn Soennitische achtergrond te vrezen heeft, niet aannemelijk zijn.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn bekering tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij heeft immers wel degelijk geloofwaardig verklaard over zijn afkeer van de islam, zijn proces van bekering en zijn kennis van het christendom. Voorts voert eiser aan dat de gehoren niet zorgvuldig zijn verlopen, het proces van bekering onvoldoende is besproken en dat door de gehoorambtenaar onvoldoende is doorgevraagd. Hiertoe verwijst eiser naar het rapport van Stichting Gave van 18 augustus 2016 (het rapport van Stichting Gave). Verder voert eiser aan dat hij als gevolg van de door hem ondervonden problemen bij de controlepost in 2014 bij terugkeer te vrezen heeft voor de Asaab Al Hak militie. Tot slot loopt hij als een Soenniet die lange tijd is weggeweest uit Bagdad een artikel 3 van het EVRM risico bij terugkeer naar Irak. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 juli 2017, met zaaknummer NL17.70, en het oordeel van het VN-Mensenrechtencomité van 4 september 2017 op een klacht met nummer 2601/2015.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten.
Per 1 juli 2018 is de nieuwe Werkinstructie 2018/10 Bekeerlingen in werking getreden. Met deze Werkinstructie is een intern informatiebericht met daarin de hierboven weergegeven vaste gedragslijn openbaar gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder gelet op de nieuwe werkinstructie de asielaanvraag van eiser anders had moeten beoordelen dan in deze zaak is gedaan.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het geval van eiser volgens de voormelde gedragslijn heeft gehandeld. Van onzorgvuldig handelen is geen sprake geweest. Zo is eiser tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor in de gelegenheid gesteld te verklaren over zijn bekering tot het christendom. Dat hij hierover onvoldoende is gehoord waartoe eiser verwijst naar het rapport van Stichting Gave, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Zo zijn aan eiser in het nader gehoor en in het aanvullend gehoor vragen gesteld over zijn afkeer van de islam, het proces van bekering, de betekenis van het christelijk geloof, zijn dagelijkse invulling van dit geloof, de kerkgang en de doopplechtigheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de gehoren voldoende aspecten aan de orde zijn gekomen, zodat verweerder op grond hiervan heeft mogen beslissen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde bekering van eiser tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zo heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser over zijn afkeer van de islam summier en vaag heeft verklaard. Eiser heeft aangegeven zich nooit echt verdiept te hebben in de islam, nooit naar de moskee te zijn geweest en geen moeite te hebben gehad om de tradities van de islam achter zich te laten. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte vraagtekens gezet bij de omstandigheid dat het christelijk geloof zo’n belangrijke positie in eisers leven in Nederland heeft ingenomen. Als eiser hiernaar wordt gevraagd, antwoordt hij dat het christendom hem meer aanspreekt vanwege alles wat hij heeft meegemaakt. Deze verklaring heeft verweerder als onvoldoende concreet kunnen aanmerken. Dat eiser een afkeer van de islam zou hebben gekregen vanwege de ontvoering van zijn vader in 2006 en vanwege de oorlog in Irak en de spanningen tussen sjiieten en soennieten heeft verweerder vaag en oppervlakkig gevonden. De reden hiervoor is niet gelegen in de omstandigheid dat eiser vaag heeft verklaard over de ontvoering van zijn vader maar omdat eiser heeft verklaard dat hij niet zeker weet waarom zijn vader is ontvoerd. Hij vermoedt dat dit kwam doordat zijn vader in de krant kritische artikelen over een religieuze Sjiiet heeft geplaatst, maar hij weet dit niet zeker. Als motief voor eiser om zich van de islam af te wenden, heeft verweerder deze reden dan ook als vaag kunnen bestempelen mede in aanmerking genomen dat eiser in Irak zijn geloof niet praktiseerde. De rechtbank volgt niet dat verweerder deze verklaringen niet in de beoordeling van de afkeer van de islam had mogen meenemen omdat eiser deze verklaringen tijdens zijn nader gehoor heeft afgelegd. In de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers bekering heeft verweerder de verklaringen die eiser tijdens zijn nader gehoor en tijdens zijn aanvullend gehoor heeft afgelegd in de beoordeling betrokken. De rechtbank ziet niet in dat verweerder hierdoor onzorgvuldig heeft gehandeld.
Ten aanzien van het proces van bekering heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging dan wel van geloofsgroei. Zo heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het al dan niet hebben van twijfels over zijn bekering. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij geen twijfels had en zeker was van zijn zaak, terwijl hij in het aanvullend gehoor heeft verklaard dat hij eerst zijn twijfels had en aarzelde maar dat hij volledig overtuigd was toen hij in Griekenland aankwam. Verweerder heeft eiser bovendien kunnen aanrekenen dat hij slechts een algemene motivering geeft op de vraag wat hem in het christelijk geloof aantrekt. Zo heeft eiser verklaart dat het christendom een vredig geloof is, dat christenen geen oorlog voeren en er geen onderscheid tussen stromingen en geen discriminatie is. De kern van het christendom is volgens eiser vrede, vergeving en liefdadigheid. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij in dit opzicht meer specifieke elementen uit het christendom had kunnen noemen. De rechtbank ziet niet in dat het gebrek aan diepgang heeft gelegen aan de vraagstelling, nu eiser op de vragen naar hetgeen hem zo aantrekt in het christendom en wat volgens hem de kern is van het christendom wel degelijk een meer specifiek antwoord had kunnen geven. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er als gevolg van zijn bekering een verandering in zijn leven heeft plaatsgevonden. Eiser heeft evenwel verklaard dat hij sterker is geworden, zich dag na dag beter voelt, meer weet en meer begrip en aandacht krijgt voor de 10 geboden, en dat hij zich hier veiliger en prettiger voelt dan in Irak, maar hij heeft ook verklaard dat er in zijn dagelijkse leven niet veel veranderd is. Verweerder heeft het niet geloofwaardig kunnen vinden dat er na zijn bekering geen veranderingen in het leven van eiser zouden zijn opgetreden.
6.4.
Hoewel eiser kennis heeft van het christendom, heeft verweerder het opmerkelijk kunnen vinden dat hij tijdens zijn aanvullend gehoor op 19 mei 2016 aangeeft dat het laatste christelijke feest dat hij gevierd heeft kerstmis is en dat er na maart van dat jaar geen feest meer is geweest. Dat hij in maart ziek is geweest, kan nog niet verklaren waarom hij niet heeft gesproken over het Pinksterfeest dat een weekend voor het aanvullend gehoor plaatsvond. Wat betreft eisers kerkgang heeft verweerder het opmerkelijk kunnen vinden dat eiser een aantal keren met zijn broer(s) naar de kerk in Utrecht is geweest maar de naam van deze kerk niet weet en dat hij een aantal keer naar de kerk [kerk] is geweest maar de naam van de voorganger en de stroming van de kerk niet weet. Van eiser die stelt te zijn bekeerd tot het christendom en kerkdiensten te hebben bijgewoond, mag verwacht worden dat hij van deze details op de hoogte is.
6.5.
In zijn beroepsgronden verwijst eiser ter onderbouwing van zijn bekering naar het rapport van Stichting Gave. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) kan worden afgeleid dat een organisatie als Stichting Gave anders dan verweerder geen integrale op een persoon van de vreemdeling toegespitste geloofwaardigheidsbeoordeling van alle verklaringen van een vreemdeling verricht maar haar oordeel over de geloofwaardigheid van een gestelde bekering uitsluitend baseert op de door de vreemdeling tegenover verweerder afgelegde verklaringen over die gestelde bekering. Verweerder neemt daarentegen een standpunt in over het asielrelaas als geheel op basis van de afweging van de geloofwaardige en niet-geloofwaardige elementen in onderlinge samenhang. Ook beziet verweerder de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en documenten tegen hetgeen de vreemdeling heeft verklaard over zijn omgeving en herkomst én wat verweerder bekend is over andere vreemdelingen die zijn bekeerd. In die zin komt aan de beoordeling van Stichting Gave niet meer waarde toe dan aan de beoordeling van verweerder. Het oordeel van Stichting Gave over de geloofwaardigheid van eisers bekering kan dan ook niet afdoen aan het bestreden besluit.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor de militie Asaab Al Hak als gevolg van de door hem ondervonden problemen bij de controlepost in 2014. Van belang is dat het incident bij de controlepost zich vier jaar geleden heeft voorgedaan, zodat niet wordt ingezien dat deze militie thans nog op zoek is naar eiser. Hoewel eiser heeft verklaard dat op de dag van het incident een aantal in het zwart geklede mannen naar zijn huis is gegaan en aldaar tegen zijn moeder dan wel oom heeft gezegd dat ze hem zoeken, heeft eiser hiermee nog niet aannemelijk gemaakt dat zij hem als gevolg van het incident bij de controlepost zoeken. Zo heeft eiser verklaard dat de mannen tegen zijn moeder zeiden dat ze hem zochten in verband met een getuigenis over een conflict in de wijk. Dat er tot drie keer toe mannen aan zijn deur zijn geweest, waarvan de laatste keer een halfjaar voor het aanvullend gehoor was, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat ze hem zoeken vanwege het incident. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de mannen die hem zochten, behoorden tot de Asaab Al Hak militie, nu eiser enkel verklaard heeft dat er mannen bij zijn woning langs zijn geweest die in het zwart gekleed waren. Dat de militie Asaab al Hak altijd in het zwart gekleed zou gaan, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om aan te nemen dat de mannen tot deze militie behoorden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij omdat hij een Soenniet is die al lange tijd weg is uit Irak te vrezen heeft bij terugkeer. Verweerder heeft aannemelijk geacht dat eiser problemen heeft ondervonden bij controleposten maar heeft niet aannemelijk geacht dat hij die problemen heeft ondervonden vanwege zijn Soennitische achtergrond. Dat uit zijn achternaam zou zijn af te leiden dat hij uit Anbar komt en daarom Soenniet is, heeft verweerder hiertoe onvoldoende kunnen vinden, nu eiser heeft verklaard dat hij vaak loog over zijn afkomst door te zeggen dat hij Sjiiet was. Uit zijn identiteitskaart volgt ook niet dat eiser Soenniet is, zodat hieruit bij controleposten ook niet kan worden afgeleid dat hij een Soennitische achtergrond heeft. In de uitspraak van 3 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1744) heeft de Afdeling overigens geoordeeld dat Soennieten in Bagdad stad niet systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Eiser heeft niet verwezen naar bronnen waaruit blijkt dat de veiligheidssituatie voor Soennieten in Bagdad sinds deze uitspraak in significante zin is verslechterd. De enkele omstandigheid dat het VN-Mensenrechtencomité en de rechtbank Haarlem een andere mening zijn toegedaan, is onvoldoende om tot dit oordeel te komen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel