ECLI:NL:RBDHA:2018:13845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatief ambtsbericht en rechtspositionele gevolgen voor militair

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Detachement Sergeant-Majoor (DSM), en de Minister van Defensie. De zaak betreft de vaststelling van een negatief ambtsbericht door de Minister, dat voor de duur van drie jaar meegewogen kan worden bij een eventueel rechtspositioneel besluit. Eiser ontving het primaire besluit op 23 augustus 2018, dat voortvloeide uit een eerder besluit van 24 mei 2016. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen het negatieve ambtsbericht, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 november 2017. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2018 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de procedure rondom het ambtsbericht gebrekkig was en dat hij niet correct was gehoord. Eiser betwistte ook de juistheid van de inhoud van het ambtsbericht, dat volgens hem onvoldoende gemotiveerd was en in strijd met het beginsel van hoor- en wederhoor. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Minister voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de vaststelling van het ambtsbericht en dat de procedure correct is verlopen. De rechtbank concludeerde dat het ambtsbericht op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag berust en dat de termijn van drie jaar voor het meewegen van het ambtsbericht niet onredelijk is.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had niet gefunctioneerd conform de verwachtingen van zijn functie en had zich negatief uitgelaten over stafleden. De rechtbank benadrukte dat de status van een ambtsbericht vergelijkbaar is met een beoordeling, maar dat er niet dezelfde waarborgen gelden bij de totstandkoming ervan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/8163

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

de Minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. S.C. van Andel en mr. M. Damen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2016 (het primaire besluit), uitgereikt aan eiser op 23 augustus 2018, heeft verweerder een negatief ambtsbericht vastgesteld ten aanzien van eiser. Dit ambtsbericht kan voor de duur van drie jaar meegewogen worden bij een eventueel te nemen rechtspositioneel besluit.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 3 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018.
Eiser is daarbij in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan de vaststelling van het ambtsbericht heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd:
  • Eiser functioneerde niet conform hetgeen van een detachement sergeant-majoor (DSM) mag worden verwacht;
  • Eiser heeft het opgelegde verbetertraject eenzijdig beëindigd;
  • Eiser heeft zich negatief uitgelaten over stafleden.
3 Eiser heeft aan zijn beroep het volgende ten grondslag gelegd. Allereerst is de procedure bij de vaststelling van het ambtsbericht gebrekkig en in het nadeel van eiser verlopen. Eiser heeft in zijn werkzaamheden als DSM tijdens zijn uitzending altijd correct gefunctioneerd en gehandeld conform de regelgeving. Voorts is hij hieromtrent nauwelijks gehoord. Het is onjuist dat hij het verbetertraject zomaar eenzijdig zou hebben beëindigd, doch hij voelde een sterk ongenoegen over de gevolgde procedure rond de totstandkoming van dit verbetertraject. Eiser betwist tenslotte dat hij zich negatief zou hebben uitgelaten over stafleden.
Het ambtsbericht is onvoldoende gemotiveerd, het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden en de termijn van 3 jaar is in strijd met het evenredigheidsbeginsel en met de eerder geadviseerde termijn van 2 jaar.
4 Artikel 28c van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement (AMAR) luidt als volgt.
1. Gegevens betreffende gedragingen of omstandigheden van een militair kunnen schriftelijk worden vastgelegd in een ambtsbericht.
2. De militair wordt schriftelijk in kennis gesteld van een voorgenomen ambtsbericht, waarna hij vier weken de tijd heeft om eventuele schriftelijke bedenkingen kenbaar te maken. Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.
3. Onze Minister houdt bij de vaststelling van een ambtsbericht rekening met de door de militair ingediende bedenkingen en stelt vervolgens het ambtsbericht vast. Onze Minister kan besluiten af te zien van het vaststellen van het ambtsbericht.
4. De militair ontvangt een afschrift van het ambtsbericht. Indien Onze Minister besluit af te zien van het vaststellen van een ambtsbericht ontvangt de militair een afschrift hiervan.
5. Een ambtsbericht kan gedurende een periode van ten hoogste zes jaar na de vaststelling worden meegewogen bij een te nemen rechtspositioneel besluit.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vorm en de wijze van indiening van ambtsberichten.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie de uitspraken van 25 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2333 en van 24 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AN8918) ) geldt dat een bericht omtrent een militair dat als ambtsbericht wordt aangemerkt, daardoor een status verkrijgt die vergelijkbaar is met een beoordeling. Er gelden evenwel niet vergelijkbare waarborgen bij het tot stand komen van dat bericht of van het besluit het als ambtsbericht aan te merken. Dat klemt te meer nu de procedureregels niet verlangen dat het ambtsbericht een volledig beeld van het functioneren van de militair geeft, maar toelaten dat het zich beperkt tot diens disfunctioneren. Dit noopt tot bijzondere zorgvuldigheid jegens de militair, wat meebrengt dat een voor de militair nadelig stuk slechts als ambtsbericht mag worden aangemerkt, indien het op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag berust en inzicht bestaat in de omstandigheden waaronder de verweten gedragingen van de militair hebben plaatsgevonden.
De rechtbank ziet op basis van de aan het onderzoeksverslag ten grondslag gelegde stukken, waaronder meerdere gespreksnotities, rapporten van bevindingen en verklaringen geen grond voor eisers betoog voor de onjuistheid van het oordeel van de commandant, dat eiser – kort gezegd– structureel tekortschiet in zijn wijze van communiceren. Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat een DSM met name in een uitzendsituatie een sleutelfunctionaris dient te zijn waarop een commandant dient te kunnen vertrouwen. Dat het ambtsbericht gedurende een periode van drie jaar na de vaststelling kan worden meegewogen bij een te nemen rechtspositioneel besluit, acht de rechtbank derhalve niet onredelijk of onevenredig.
De rechtbank ziet geen grond voor eisers stelling dat het beginsel van hoor- en wederhoor of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden. Eiser is op 5 en 12 januari 2016 gehoord in het kader van het besluit tot repatriëring en het voornemen tot het uitbrengen van een ambtsbericht. Hoewel het primaire besluit, gedateerd 30 maart 2016, eerst op 23 augustus 2016 aan eiser persoonlijk is uitgereikt, heeft hij de mogelijkheid gekregen daartegen bezwaar te maken en is zijn bezwaar van 7 oktober 2016 als tijdig in behandeling genomen. Voorts heeft eiser afgezien van de mogelijkheid om in bezwaar te worden gehoord.
Gezien vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het ambtsbericht berust op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag en dat inzicht bestaat in de omstandigheden waaronder de appellant verweten gedragingen hebben plaatsgevonden.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.