In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Detachement Sergeant-Majoor (DSM), en de Minister van Defensie. De zaak betreft de vaststelling van een negatief ambtsbericht door de Minister, dat voor de duur van drie jaar meegewogen kan worden bij een eventueel rechtspositioneel besluit. Eiser ontving het primaire besluit op 23 augustus 2018, dat voortvloeide uit een eerder besluit van 24 mei 2016. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen het negatieve ambtsbericht, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 november 2017. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2018 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de procedure rondom het ambtsbericht gebrekkig was en dat hij niet correct was gehoord. Eiser betwistte ook de juistheid van de inhoud van het ambtsbericht, dat volgens hem onvoldoende gemotiveerd was en in strijd met het beginsel van hoor- en wederhoor. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Minister voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de vaststelling van het ambtsbericht en dat de procedure correct is verlopen. De rechtbank concludeerde dat het ambtsbericht op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag berust en dat de termijn van drie jaar voor het meewegen van het ambtsbericht niet onredelijk is.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had niet gefunctioneerd conform de verwachtingen van zijn functie en had zich negatief uitgelaten over stafleden. De rechtbank benadrukte dat de status van een ambtsbericht vergelijkbaar is met een beoordeling, maar dat er niet dezelfde waarborgen gelden bij de totstandkoming ervan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.