ECLI:NL:RBDHA:2018:13797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
NL18.19208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de situatie voor asielzoekers in Italië ernstig is verslechterd door een recent wetsdecreet. Dit decreet, dat op 5 oktober 2018 in werking is getreden, heeft de humanitaire status in Italië afgeschaft en de toegang tot opvanglocaties beperkt. Eiser betoogde dat hij bij terugkeer naar Italië zou worden blootgesteld aan onmenselijke omstandigheden, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten zich aan internationale verplichtingen houden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig was verslechterd dat dit beginsel niet meer kon worden toegepast. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser met betrekking tot zijn familie- en culturele banden met Nederland, en oordeelde dat deze omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat de behandeling van zijn asielaanvraag door Nederland gerechtvaardigd was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19208

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.19209, plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1992 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 21 juni 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 12 juni 2018 op illegale wijze de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan Verordening 603/2013 (de Eurodacverordening) heeft overschreden via Italië. Op 2 juli 2018 heeft verweerder een claimverzoek gezonden aan de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 13, eerste lid van Verordening 604/2013 (de Dublinverordening). Op 31 augustus 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met een overdracht aan Italië en heeft aangevoerd dat de situatie voor asielzoekers in Italië ernstig is verslechterd. Eiser verwijst daarvoor naar het wetsdecreet nr. 113/2018, dat op 5 oktober 2018 in werking is getreden. Dit wetsdecreet heeft tot gevolg dat de humanitaire status in Italië wordt afgeschaft en dat de toegang tot SPRAR-locaties wordt beperkt tot minderjarigen en statushouders. Eiser zal bij terugkeer afhankelijk zijn van de CAS, waar de voorzieningen ondermaats zijn. Eiser verwijst voorts naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 12 oktober 2018 omtrent de situatie in Italië. In deze brief worden veel zorgen genoemd. Ook verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12420). In deze uitspraak, waarbij het decreet aan de orde kwam, werd het beroep gegrond verklaard. Ook stelt eiser dat rechtbanken in Frankrijk en Luxemburg naar aanleiding van het beleid van de regering Salvini hebben bepaald dat asielzoekers niet langer aan Italië kunnen worden overgedragen. Op grond van deze ontwikkelingen kan niet langer uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voorts betoogt eiser dat verweerder de behandeling van zijn asielverzoek aan zich dient te trekken, op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Hiertoe voert eiser aan dat hij familiaire en culturele banden heeft met Nederland. Het is voor eiser heel belangrijk om verbonden te zijn met zijn religieuze Ahmadiyya-gemeenschap in Nederland. Verweerder heeft ten onrechte hierop niet gereageerd in het bestreden besluit.
4. De rechtbank is het volgende van oordeel.
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de Italiaanse autoriteiten zich houden aan de internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont, dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het EVRM).
Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zoals de uitspraak van 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1910) en de uitspraak van 6 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2614), volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij uitspraak van
10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246) heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de door de vreemdeling overgelegde berichten van de ECRE van 25 mei 2018 en 8 juni 2018 weliswaar volgt dat de nieuwe Italiaanse regering harde retoriek over migratie hanteert en dat anti-migratie en anti-EU sentimenten bestaan, maar dat uit die stukken niet volgt dat in Italië systematische tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen. De verwijzing van eiser naar uitspraken van Luxemburg en Frankrijk doen aan vorenstaande niet af.
Eiser heeft met de verwijzing naar het wetsdecreet niet aannemelijk gemaakt dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zelfs indien de Italiaanse vreemdelingenwetgeving wordt gewijzigd, brengt dit niet met zich mee dat Italië niet langer is gehouden de verplichtingen uit het Europese Handvest, de Dublinverordening en de richtlijnen na te leven. Verweerder mag ervan uitgaan dat Italië zich ook dan zal houden aan deze Europese verplichtingen. De door eiser aangehaalde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 12 oktober 2018 leidt niet tot een andersluidend oordeel. Hoewel uit deze brief blijkt dat er zorgen zijn omtrent de situatie in Italië, heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat dat Italië de verdragsverplichtingen niet langer zal nakomen. Indien eiser na de overdracht gebreken constateert in de opvang of de asielprocedure, dan dient hij hierover te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit voor eiser niet mogelijk zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12420) wordt dan ook niet gevolgd.
4.2
Ten aanzien van hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de familiebanden en de culturele banden op grond waarvan verweerder de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich had dienen te trekken, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder was derhalve niet gehouden om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.