Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
5.De beslissing
€ 50.000,--;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die op 9 februari 2018 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde de man in kort geding de opheffing van executoriale beslagen die door de vrouw waren gelegd op zijn aandelen in twee besloten vennootschappen en bij Allianz Nederland Levensverzekering N.V. en ASR Levensverzekering N.V. De vrouw had deze beslagen gelegd op basis van een beschikking van de rechtbank van 27 september 2017, waarin de echtscheiding tussen partijen was uitgesproken. De man betwistte dat de beschikking een executoriale titel opleverde voor de vordering die de vrouw meende te hebben, en stelde dat de vrouw misbruik maakte van haar bevoegdheid door tot beslaglegging over te gaan.
De rechtbank oordeelde dat de beschikking van 27 september 2017 geen voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen bevatte met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. De voorzieningenrechter volgde de man in zijn betwisting van het standpunt van de vrouw en concludeerde dat de executoriale beslagen onrechtmatig waren, omdat er geen toereikende grondslag voor bestond. De vorderingen van de man werden toegewezen, en de vrouw werd verboden om verdere beslagen te leggen. Tevens werd de vrouw veroordeeld in de kosten van het geding.
De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke executoriale titel in het kader van echtscheidingsprocedures en de voorwaarden waaronder beslaglegging kan plaatsvinden. De rechtbank stelde dat de vrouw, door onterecht beslag te leggen, de man had genoodzaakt om dit kort geding aanhangig te maken, wat leidde tot de veroordeling in de proceskosten.