ECLI:NL:GHSHE:2013:5215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
HD 200.128.765_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig executoriaal beslag in huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de rechtmatigheid van een executoriaal beslag dat door de appellante, [de vrouw], is gelegd op een auto die op naam staat van de geïntimeerde, [de man]. De partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd en zijn inmiddels gescheiden. De rechtbank had eerder in verschillende beschikkingen de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, maar deze beschikkingen bevatten geen voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag onrechtmatig was, omdat de appellante niet beschikte over een executoriale titel. De appellante voerde aan dat de beschikkingen wel degelijk executoriale titels vormden, maar het hof oordeelde dat de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap nog niet was voltooid en dat het beslag derhalve onrechtmatig was. Het hof bekrachtigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellante in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke executoriale titel bij het leggen van beslag en de noodzaak van overeenstemming tussen partijen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.128.765/01
arrest van 5 november 2013
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. E.E. Frenken,
tegen:
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat mr. M.A. Remmen,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 juni 2013 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnis in kort geding van
14 mei 2013 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/261789/KG ZA 13-246)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 10 juni 2013 met vijf grieven;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi op 23 oktober 2013, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.

4.De beoordeling

4.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
4.2
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 18 mei 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Voorts heeft de rechtbank bij voormelde beschikking van 26 mei 2010 - voor zover thans van belang - de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast overeenkomstig het in die beschikking in rechtsoverweging 2.3.5. bepaalde, waarbij de beslissing ten aanzien van de van de huwelijksgemeenschap deel uitmakende aandelen en participaties van Planned B.V. is aangehouden.
Bij beschikking van dit hof van 12 april 2011 is ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bepaald dat partijen ieder voor de helft dienen bij te dragen aan de nagekomen schuld aan Netpoint Facturing.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 juli 2011 heeft de rechtbank - voor zover van belang - voormelde beschikking van 26 mei 2010 gewijzigd in die zin dat [geïntimeerde] volledig draagplichtig is voor de schuld van de huwelijksgemeenschap inzake de participaties van Planned B.V., per peildatum groot € 73.204,00, en heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de aandelen Planned B.V. aldus gelast dat deze aan [geïntimeerde] worden toegescheiden, onder gehoudenheid om wegens overbedeling aan [appellante] € 7.500,00 te vergoeden.
De afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft tussen partijen tot discussie geleid. Volgens [appellante] heeft zij uiteindelijk een vordering op [geïntimeerde], volgens [geïntimeerde] is het omgekeerde het geval.
Bij exploot van 28 maart 2013 heeft [appellante] uit kracht van de grossen van de hiervoor onder b), c) en d) genoemde drie beschikkingen executoriaal beslag laten leggen op de ‘personenauto, kleur blauw, merk Audi, type A8 TDI Quattro, met kentekennummer [kentekennummer] op naam van de heer [geïntimeerde]’, hierna te noemen: de auto, waarna de auto diezelfde dag in gerechtelijke bewaring is gegeven.
Bij exploot van 3 april 2013 is de openbare verkoop van de in beslag genomen auto [geïntimeerde] aangezegd.
4.3
Volgens [geïntimeerde] is het executoriaal beslag dat [appellante] op de auto heeft laten leggen onrechtmatig. Op grond daarvan heeft hij in dit kort geding, samengevat, gevorderd (veroordeling van [appellante] tot) opheffing van het beslag, een verbod om opnieuw beslag te leggen op de auto en veroordeling van [appellante] om de schade die [geïntimeerde] ten gevolge van het beslag heeft geleden en lijdt te vergoeden, een en ander met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en in de kosten van het gelegde beslag en de kosten van de gerechtelijke bewaring. [appellante] heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd. Volgens haar bieden de drie beschikkingen ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen, waarbij bovendien in de laatste beschikking in het dictum expliciet een bepaald bedrag is vermeld, zodat zij op goede gronden tot executie is overgegaan.
4.4
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de dicta van de drie beschikkingen geen veroordelingen bevatten, zodat de beschikkingen geen executoriale titel vormen en [appellante] executoriaal beslag heeft laten leggen op de auto, zonder dat zij beschikte over een voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [appellante] niet, nu tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de saldering van de activa en passiva van de huwelijksgemeenschap, het saldo eenzijdig vaststellen en een haar welgevallige voorlopige verdeling afdwingen op basis van genoemde beschikkingen. Op grond daarvan oordeelt de voorzieningenrechter dat [appellante] door het tenuitvoerleggen van deze beschikkingen onrechtmatig jegens [geïntimeerde] handelt en dat het reeds gelegde executoriale beslag als onrechtmatig moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft het beslag op de auto opgeheven met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de overige vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. Door [geïntimeerde] is geen incidenteel appel ingesteld, zodat de afgewezen vorderingen in dit hoger beroep verder geen rol spelen.
4.5
Volgens [appellante] is de voorzieningenrechter buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door de vordering tot opheffing van het beslag toe te wijzen op een grond die niet door [geïntimeerde] was aangevoerd. Doordat de voorzieningenrechter partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld zich hierover uit te laten is sprake van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing, aldus [appellante]. Dat [geïntimeerde] in zijn memorie van antwoord het argument van de voorzieningenrechter tot het zijne heeft gemaakt kan hem volgens [appellante] niet baten omdat dat volgens haar te laat was. [geïntimeerde] betwist een en ander.
4.6
Het hof overweegt hierover het volgende. De grondslag van de vorderingen van [geïntimeerde] in dit kort geding is gelegen in zijn stelling dat het beslag onrechtmatig is. [appellante] stelt daar tegenover dat het beslag zijn rechtvaardiging vindt in de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap die in de drie beschikkingen zijn opgenomen. Bij de beoordeling van de vraag of het beslag al dan niet onrechtmatig is, dient onder ogen te worden gezien
ofde uitspraken waarop de beslaglegger zich beroept dergelijke beslissingen bevat. Wanneer dat niet het geval is,
kaneen daarop gebaseerd executoriaal beslag immers niet rechtmatig zijn. Ook wanneer partijen deze kwestie niet met zoveel woorden aansnijden, zal naar het oordeel van het hof de rechter die over de (on)rechtmatigheid van het executoriaal beslag dient te beslissen dit in zijn overwegingen dienen te betrekken. Ter voorkoming van verrassingsbeslissingen dienen partijen, wanneer zij deze kwestie onbesproken hebben gelaten, de gelegenheid te hebben zich erover uit te laten. In het onderhavige geval is dat in eerste aanleg kennelijk niet gebeurd, maar in hoger beroep hebben partijen daartoe alsnog de gelegenheid gekregen en benut. Afgezien daarvan heeft [geïntimeerde] zich in hoger beroep op het ontbreken van voor ten uitvoerlegging vatbare beslissingen beroepen, zodat de kwestie daardoor tot de rechtsstrijd van partijen is gaan behoren. Dat [geïntimeerde] hiermee te laat zou zijn, zoals [appellante] bij het pleidooi in hoger beroep heeft gesteld, valt niet in te zien. Steekhoudende argumenten daarvoor heeft [appellante] ook niet aangevoerd.
4.7
In de drie beschikkingen is ten aanzien van de huwelijksgemeenschap vastgesteld op welke wijze de verdeling dient plaats te vinden. Daarmee is in dit geval de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap niet voltooid, aangezien tussen partijen op basis van die verdeling nog moet worden vastgesteld welke bedragen over en weer moeten worden verrekend en met welk saldo uiteindelijk tussen hen moet worden afgerekend. Dat stadium hebben partijen nog niet bereikt, daarover zijn zij het in ieder geval wel eens. De beslissingen die in de drie beschikkingen zijn opgenomen, waaronder het bedrag dat in het dictum van de laatste beschikking is opgenomen, bieden de grondslag voor de saldering van activa en passiva maar houden deze nog niet in en bevatten daardoor ook nog niet een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Het executoriaal beslag mist daardoor een toereikende grondslag zodat het onrechtmatig is. Dit betekent dat het hof ten aanzien van het beslag tot dezelfde conclusie komt als de voorzieningenrechter, zodat dit terecht is opgeheven.
4.8
Volgens [appellante] had de voorzieningenrechter ook bij die beslissing de proceskosten tussen partijen moeten compenseren zoals in kwesties die verband houden met de beëindiging van een huwelijk gebruikelijk is. Het hof kan zich hier niet in vinden.
Artikel 237 lid 1 Rv biedt de rechter de mogelijkheid om de proceskosten in procedures tussen voormalige echtgenoten te compenseren maar hij is daartoe niet verplicht. In dit geval, waarin sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag, is ook naar het oordeel van het hof een proceskostenveroordeling ten laste van de (grotendeels) in het ongelijk gesteld partij op zijn plaats, ook al is de procedure een uitvloeisel van de echtscheiding.
4.9
Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven van [appellante] worden verworpen en dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 14 mei 2013 wordt bekrachtigd. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,= aan vast recht en op € 2.682,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M. van Ham en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 november 2013.