ECLI:NL:RBDHA:2018:13451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
C/09/561590/KG RK 18-1467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in een civiele procedure

Op 8 november 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van Youtoo Management B.V. afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. D. de Loor, de kantonrechter die eerder een vonnis had gewezen in een andere zaak waarin Youtoo Management B.V. als partij was betrokken. De verzoeker stelde dat de kantonrechter vooringenomen was, omdat deze in zijn vonnis van 9 februari 2017 een beslissing had genomen die onwelgevallig was voor de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat de kantonrechter een onwelgevallige beslissing had genomen, onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Bovendien werd vastgesteld dat de inhoud en motivering van het eerdere vonnis niet zo onbegrijpelijk waren dat dit een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij de verzoeker kon rechtvaardigen.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had niet voldoende concrete gronden aangevoerd die deze hoge drempel konden overschrijden. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om het wrakingsverzoek te honoreren. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2018/70
zaak- /rekestnummer: C/09/561590 / KG RK 18/1467
Beslissing van 8 november 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
Youtoo Management B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. D. de Loor,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- Alticom B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 10 oktober 2018, waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld. In een schriftelijke bijlage, opgesteld door verzoeker en gevoegd bij het proces-verbaal, zijn de gronden voor de wraking vermeld;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 18 oktober 2018.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 29 oktober 2018 zijn verschenen:
- verzoeker,
- de kantonrechter;
- namens de belanghebbende de heer. [belanghebbende] .

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met nummer 6433484 RL EXPL 18-27238 tussen verzoeker en Alticom B.V.
Op 10 oktober 2018 heeft er een comparitie na antwoord in bovengenoemde zaak plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie heeft verzoeker de kantonrechter direct na aanvang gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek en de daarbij gevoegde bijlage, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
a.
Op 9 februari 2017 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in een andere zaak waar verzoeker als partij is opgetreden. Dit vonnis is dermate onbegrijpelijk dat er geen andere verklaring voor te vinden is dat deze beslissing met vooringenomenheid jegens verzoeker is ingegeven. Verzoeker heeft in voornoemde schriftelijke bijlage zijn standpunt uiteengezet waarom het vonnis naar zijn mening onbegrijpelijk is.
b.
Naar aanleiding van het onbegrijpelijke vonnis heeft verzoeker een verzoek ex artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend ter verbetering van de kennelijke fouten in het vonnis. De kantonrechter heeft niet op dit verzoek beslist.
c.
In een kort geding heeft de kantonrechter te Gouda beslist dat hij bevoegd is om te oordelen over het geschil tussen verzoeker en de belanghebbende. De kantonrechter heeft zich, ondanks deze beslissing van de kantonrechter in kort geding in de bodemprocedure bevoegd verklaard om te oordelen over voornoemd geschil.
2.3.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek schriftelijk gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Voorts brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Aan de wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1]
3.2
Ten aanzien van punt a
Dat de kantonrechter in zijn vonnis van 9 februari 2017 een voor verzoeker onwelgevallige beslissing heeft genomen en daartoe een oordeel heeft gegeven, levert onvoldoende aanwijzingen op voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert dan wel dat daarmee bij verzoeker de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Er is voorts niet gebleken dat genoemde uitspraak wat betreft de inhoud en de motivering waarop zij is gestoeld, zo onbegrijpelijk is dat de vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker daardoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Ten aanzien van de punten b en c
De wrakingskamer stelt vast dat ten aanzien van de punten b en c sprake is van processuele beslissingen door de kantonrechter. Zoals hiervoor onder 3.1 reeds overwogen kan een processuele beslissing of de motivering van die beslissing, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering, geen grond zijn voor wraking. Er is voorts geen sprake van een situatie waarbij de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De door verzoeker aangevoerde gronden halen deze zeer hoge drempel niet.
3.4
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door de mr. G.P. Verbeek, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en mr. O.M. Harms, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in openbaar uitgesproken op 8 november 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de arresten van de Hoge Raad d.d. 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770 en ECLI:NL:HR:2018:1413.