ECLI:NL:RBDHA:2018:12578
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering en onvoldoende onderbouwing van gestelde identiteit en werkzaamheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraakse asielzoeker, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 2 november 2015, maar deze werd op 1 december 2017 afgewezen als ongegrond, met verwijzing naar artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij bekeerd was tot het christendom en dat hij problemen had ondervonden vanwege zijn werkzaamheden voor de mensenrechtenorganisatie Jana. Tijdens de zitting op 29 augustus 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank schorste het onderzoek om eiser de gelegenheid te geven medische stukken aan te leveren ter onderbouwing van zijn diagnose ADD, maar uiteindelijk werd het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de verklaringen over zijn bekering tot het christendom en de problemen die hij zou hebben ondervonden in verband met zijn werkzaamheden voor Jana niet geloofwaardig vond. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn diagnose ADD en zijn verklaringen over zijn bekering waren te algemeen en niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een oprechte bekering had ondergaan en dat hij niet voldoende kennis had van het christendom. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.