201707948/1/A2.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 augustus 2017 in zaak nr. 17/941 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2015 definitief berekend en vastgesteld op nihil en de reeds ontvangen voorschotten ter hoogte van € 3.796,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 16 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een herzien besluit op bezwaar genomen en het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit herziene besluit op bezwaar vervangt het eerdere besluit van 26 december 2016.
Bij uitspraak van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen het besluit van 26 december 2016 en ongegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen het besluit van 16 juni 2017. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Le Heux, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont samen met zijn gezin op het adres [locatie] te Assendelft. Voor de huur van deze woning ontving hij onder andere in 2014 en 2015 voorschotten huurtoeslag.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag over 2014 definitief vastgesteld op nihil, omdat het gezamenlijk toetsingsinkomen in dat jaar te hoog was om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
De dienst heeft de huurtoeslag over 2015 eveneens definitief vastgesteld op nihil, omdat de rekenhuur van de woning in dat jaar van € 718,18 hoger was dan de maximale huurgrens van € 710,68.
In bezwaar heeft [appellant] gesteld dat de hoogte van de huur door een fout tijdelijk te hoog is geweest en dat deze fout is hersteld. In zijn herzien besluit op bezwaar van 16 juni 2017 heeft de dienst toegelicht dat op 22 maart 2017 telefonisch contact is geweest met de verhuurder van de woning. Deze heeft verklaard dat de huurprijs per 1 januari 2017 is verlaagd. Nu de huurprijs in 2015 boven de wettelijke maximale huurgrens uitkwam, is er voor het jaar 2015 geen recht op huurtoeslag, aldus de dienst. Voor zover [appellant] meent dat hem een beroep toekomt op de uitzondering vervat in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), is dat niet het geval. De maximale huurgrens mag alleen worden overschreden indien over de maand die onmiddellijk voorafging aan de overschrijding van de maximale huurgrens een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning. [appellant] had geen recht op huurtoeslag in 2014 wegens een te hoog gezamenlijk toetsingsinkomen, zodat daarom geen aanspraak bestaat op huurtoeslag, aldus de dienst.
De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd.
2. [appellant] betoogt dat de rekenhuur van de woning onder de maximale huurgrens valt. Door een fout van de woningbouwvereniging was de huur enige tijd te hoog vastgesteld, maar dit is inmiddels gecorrigeerd. De Belastingdienst/Toeslagen had na de correctie van de huurprijs zijn besluitvorming moeten aanpassen. [appellant] merkt in dit kader op dat de dienst pas bij besluit van 30 september 2016 heeft bepaald dat geen huurtoeslag over 2015 wordt toegekend. Dit terwijl de huurprijs bij de dienst reeds lang bekend was. De late reactie van de dienst heeft bijgedragen aan de late ontdekking van de fout van de verhuurder, aldus [appellant]. Subsidiair betoogt [appellant] dat sprake is van een verworven recht.
Tevens stelt [appellant] dat, mocht hij door voornoemde fout en het feit dat het gezamenlijk toetsingsinkomen in 2014 eenmalig te hoog was geen huurtoeslag ontvangen, hij door een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden onevenredig wordt benadeeld.
2.1. De wettelijke bepalingen die op dit geschil van toepassing zijn, zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2. [appellant] heeft zijn stelling, dat de verhuurder de hoogte van de huur ten onrechte te hoog had vastgesteld en dat de rekenhuur van zijn woning in 2015 onder de maximale huurgrens van € 710,68 lag, niet met bewijsstukken onderbouwd. Reeds daarom kan zijn betoog, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de Belastingdienst/Toeslagen, niet leiden tot het gewenste resultaat. Met betrekking tot het door [appellant] gestelde, dat de dienst pas laat heeft bepaald dat geen recht bestaat op huurtoeslag, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3373), is het systeem van bevoorschotting zo ingericht, dat de Belastingdienst/Toeslagen in staat is in korte tijd een groot aantal besluiten op aanvragen om een toeslag te nemen. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van de door de aanvrager overgelegde gegevens. De controle op het recht op een toeslag vindt pas na afloop van het berekeningsjaar plaats. Eerst dan wordt de toeslag berekend en definitief vastgesteld. Op de Belastingdienst/Toeslagen rust aldus in het kader van de bevoorschotting geen plicht om naar aanleiding van de aangeleverde gegevens direct onderzoek te doen en aanvragers te informeren over hun recht op toeslag. 2.3. Voor een geslaagd beroep op de uitzondering zoals vervat in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht, is vereist dat over de maand die onmiddellijk voorafging aan de maand waarin de maximale huurgrens werd overschreden een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning. Nu [appellant] in de maand onmiddellijk voorafgaand aan de overschrijding geen recht had op huurtoeslag, komt hem reeds daarom geen geslaagd beroep toe op de uitzondering.
2.4. Het betoog van [appellant], dat hij door een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden onevenredig wordt benadeeld, kan niet leiden tot het door hem beoogde doel nu de Wht geen ruimte biedt voor een belangenafweging.
2.5. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] in 2015 geen recht op huurtoeslag. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
97-834. BIJLAGE
De bepalingen uit de Wet op de huurtoeslag luiden:
Artikel 1, aanhef en onder e
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;"
Artikel 5, eerste lid
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels, vermeerderd met:
a. een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten, en
b. in geval van huur van een woonwagen zonder eigen aandrijving het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats."
Artikel 13
"1. Geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur:
a. hoger is dan € 710,68 per maand als:
1º. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of
2º. de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is, en een handicap heeft
[…]
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
[…]
c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
[…]."