ECLI:NL:RBDHA:2018:12295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.16592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritrese nationaliteit wegens ongeloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had op 31 maart 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk had gemaakt. De staatssecretaris stelde dat de eiser in Italië geregistreerd stond met een andere geboortedatum dan hij in Nederland had opgegeven, en dat hij geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2018, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd duidelijk dat de verklaringen van de eiser inconsistent waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de registratie in Italië onjuist was en dat hij onvoldoende had gedaan om zijn identiteit te bewijzen. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser. Aangezien deze elementen niet waren aangetoond, kon de rechtbank de asielaanvraag niet verder beoordelen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 september 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.16593, plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.M.S. Nurahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 31 maart 2018 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat zijn vader gedwongen militair is geworden en psychische problemen heeft gekregen. Als gevolg daarvan heeft de vader van eiser illegaal het land verlaten. Eiser wilde niet in militaire dienst en was bang door de militairen te worden opgeroepen en opgepakt. Eiser heeft daarom illegaal zijn land verlaten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo blijkt uit Eurodac dat eiser in Italië staat geregistreerd met als geboortedatum [geboortedatum 2] , terwijl hij bij zijn asielaanvraag in Nederland als geboortedatum [geboortedatum] heeft opgegeven. Eiser heeft geen documenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Evenmin is gebleken dat hij enige concrete moeite heeft gedaan om die documenten te verkrijgen. Aldus heeft eiser verweerder willen misleiden over zijn identiteit en nationaliteit en heeft hij verklaringen afgelegd die worden aangemerkt als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig. Nu zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig wordt geacht, kan een verdere beoordeling van het asielrelaas niet worden verricht. Verweerder heeft tot slot nog overwogen dat de gestelde problemen op zichzelf ook niet geloofwaardig zijn. Zo komen de verklaringen van eiser over zijn angst om in militaire dienst te moeten niet overeen met de informatie uit openbare bronnen. Verder heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij niets concreets weet te vertellen over de dienstplicht in Eritrea. Dat eiser illegaal is uitgereisd heeft verweerder ook ongeloofwaardig geacht.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Niet is in geschil dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn geboortedatum en daarmee zijn (gestelde minderjarige) leeftijd. Vaststaat dat eiser bij binnenkomst in Italië is geregistreerd als ‘ [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , terwijl hij op een later moment in Italië en bij zijn asielaanvraag in Nederland heeft verklaard dat hij op [geboortedatum] is geboren.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte eiser niet gevolgd in zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder is terecht uitgegaan van de registratie van eiser bij binnenkomst in Italië en heeft daarbij terecht verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (Afdeling). Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er daarom in beginsel van uitgaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en is het aan eiser om aannemelijk te maken dat die registratie onjuist is.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De stelling van eiser dat hij minderjarig is en bij zijn binnenkomst in Italië ‘zomaar iets heeft opgegeven’, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Niet valt in te zien dat eiser niet op de hoogte was van zijn geboortedatum of zelfs maar zijn geboortejaar, en dan zomaar een specifieke geboortedag, -maand en -jaar heeft genoemd. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling van eiser dat hij eerst na contact nadien met zijn moeder op de hoogte was van zijn juiste geboortedatum. Opvallend is dat de gestelde juiste datum een wezenlijk ander geboortejaar betreft met een ruim verschil van maar liefst drie jaar, waarvoor eiser geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Verweerder heeft terecht gewezen op de verantwoordelijkheid van eiser om bij het inroepen van bescherming de juiste gegevens te verstekken.
7. Verweerder heeft ook terecht aan eiser tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd om zijn gestelde identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Verweerder heeft onder verwijzing naar Algemene ambtsberichten inzake Eritrea [2] terecht gesteld dat eiser als gesteld minderjarige Eritreeër kan beschikken over identificerende documenten zoals een geboorteakte, een family residence card, een schoolkaart of een schoolrapport. Eiser heeft zelf nog verklaard dat hij een schoolcertificaat heeft gehad en in zijn land heeft achtergelaten [3] en dat op het leerlingenpasje je pasfoto staat [4] . Ook heeft hij verklaard dat hij in Sudan in het bezit is geweest van een ‘bitaka’ met foto (legitimatiebewijs), maar deze is verloren [5] en dat hij de reisdocumenten van zijn reis van Eritrea naar Nederland heeft weggegooid [6] . Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het niet-overleggen van documenten eiser kan worden aangerekend. De door eiser eerst ter zitting overgelegde ‘Birth Certificate’ op naam van [naam] en afgegeven op 10 juli 2012 is in het licht van het voorgaande onvoldoende om daarmee zijn gestelde identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, temeer daar hierop geen foto van eiser staat.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat het verifiëren van de gegevens van eiser bij de UNHCR niet tot een ander oordeel zal leiden. Immers, stelt eiser dat hij niet in het bezit was van identificerende documenten toen hij Eritrea verliet. Bovendien had eiser ook zelf de gegevens van de registratie van de UNHCR kunnen opvragen en overleggen. Een leeftijdsonderzoek zal eiser evenmin kunnen baten, nu hiermee niet de identiteit en nationaliteit aannemelijk wordt gemaakt. Verweerder merkt daarbij terecht op dat het op de weg van eiser ligt om zijn gestelde minderjarigheid te onderbouwen. De rechtbank volgt dit standpunt. Op grond van artikel 31, tweede lid, van de Vw dient de vreemdeling alle relevante elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren te brengen. Vervolgens beoordeelt verweerder in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de samenwerkingsverplichting tussen de vreemdeling en verweerder niet zo ver, dat het op de weg van verweerder ligt om informatie in te winnen als de vreemdeling geen enkel stuk heeft overgelegd en evenmin overtuigende verklaringen heeft afgelegd, zoals bij eiser het geval is. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, [7] kan niet slagen, nu in die zaak de staatssecretaris twijfelde over de werkelijke leeftijd van de vreemdeling.
9. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het juist beantwoorden van enkele herkomstvragen de twijfel over de herkomst van eiser niet wegneemt. Eiser spreekt weliswaar Tigrinya, maar die taal wordt ook buiten Eritrea gesproken. Terecht heeft verweerder er ook op gewezen dat eiser vrijwel geen informatie kan verschaffen over de militaire dienstplicht in Eritrea, terwijl dat de door eiser gestelde reden is geweest voor zijn vlucht.
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [8] hebben de asielmotieven slechts betekenis tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Een verdere beoordeling van het asielrelaas heeft verweerder achterwege kunnen laten, nu de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet zijn aangetoond.
11. Verweerder heeft op grond van het voorgaande terecht geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte geoordeeld dat eiser hem heeft willen misleiden omtrent zijn identiteit en herkomst. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2159) en van 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219)
2.Algemeen ambtsbericht Eritrea van het ministerie van Buitenlandse zaken van februari 2017 en het Algemeen ambtsbericht Eritrea van het ministerie van Buitenlandse zaken van juni 2018
3.Aanmeldgehoor d.d. 4 april 2018, p. 3van5
4.Verslag eerste gehoor d.d. 3 september 2018, p. 8 van 17
5.Verslag eerste gehoor d.d. 3 september 2018, p. 9 en 10 van 17
6.Verslag eerste gehoor d.d. 3 september 2018, p. 10 van 17
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4061) en 6 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:292)