ECLI:NL:RBDHA:2018:12104
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens bescherming in Bulgarije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. Dit gebeurde op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser volgens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid sinds 30 mei 2014 internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, die werd toegewezen, zodat hij niet mocht worden uitgezet totdat er een beslissing op zijn beroep was genomen.
Tijdens de zitting op 19 april 2018 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat zijn verblijfsvergunning in Bulgarije mogelijk niet meer geldig was en dat hij daar lange tijd niet meer verbleef. Eiser stelde dat de situatie voor statushouders in Bulgarije zo slecht was dat niet langer kon worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Bulgarije, wat leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid.
De rechtbank heeft vervolgens verweerder verzocht om informatie in te winnen bij de Bulgaarse autoriteiten over de actuele status van eiser. De reactie van de Bulgaarse autoriteiten bevestigde dat eiser nog steeds bescherming genoot in Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat, omdat eiser internationale bescherming geniet, de staatssecretaris in beginsel mocht afgaan op de informatie van Bulgarije. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.