6.6In het Genc-arrest, waarnaar eiser en prof. Boelens hebben verwezen, heeft het Hof van Justitie het volgende overwogen:
38. Wanneer de Turkse staatsburger aan de voorwaarden van een bepaling van besluit nr. 1/80 voldoet en dus reeds legaal in een lidstaat is geïntegreerd, kan deze lidstaat de uitoefening van deze rechten niet meer beperken, daar dit het besluit zijn nuttig effect zou ontnemen (zie met name reeds aangehaalde arresten Birden, punt 37, en Kurz, punt 68).
39. Meer in het bijzonder is de toekenning van de in besluit nr. 1/80 aan Turkse staatsburgers verleende rechten niet afhankelijk gesteld van voorwaarden verband houdend met de reden waarom aanvankelijk een inreis‑ en verblijfsrecht is verleend in de gastlidstaat (zie in die zin arresten van 16 december 1992, Kus, C‑237/91, Jurispr. blz. I‑6781, punten 21 en 22, alsmede 24 januari 2008, Payir e.a., C‑294/06, Jurispr. blz. I‑203, punt 40).
40. Artikel 6 van besluit nr. 1/80 stelt dan ook de erkenning van het recht van een Turkse werknemer op toegang tot de arbeidsmarkt van de gastlidstaat en, als uitvloeisel daarvan, zijn recht van verblijf in deze lidstaat, niet afhankelijk van de omstandigheden waarin de werknemer het recht van inreis en verblijf heeft verkregen.
44. Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat een Turkse werknemer in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, zich kan beroepen op het recht van vrij verkeer dat hij ontleent aan de associatieovereenkomst EEG-Turkije, ook wanneer het doel waarvoor hij de gastlidstaat is binnengekomen niet meer bestaat. Wanneer een dergelijke werknemer de in artikel 6, lid 1, gestelde voorwaarden vervult, mogen aan zijn recht op verblijf in de gastlidstaat geen nadere voorwaarden worden gesteld, verband houdend met het bestaan van belangen die zijn verblijf kunnen rechtvaardigen of met de aard van de arbeid.