Op 8 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, die sinds 1 februari 1997 bijstand ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsrecht over de periode van 26 september 2006 tot en met 28 februari 2017, alsook tegen de terugvordering van een bedrag van € 146.982,77. De intrekking en terugvordering waren gebaseerd op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand, dat was ingesteld naar aanleiding van een anonieme melding dat zij onroerend goed in Suriname bezat. De rechtbank oordeelde dat eiseres in strijd met haar inlichtingenverplichting geen melding had gemaakt van haar rechten op het onroerend goed, wat leidde tot de conclusie dat verweerder het recht op bijstand niet kon vaststellen. De rechtbank overwoog dat eiseres, als enig bestuurslid van een stichting die het onroerend goed beheerde, redelijkerwijs kon beschikken over het perceel en de daarop aanwezige opstallen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om matiging van de terugvordering af, omdat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.