ECLI:NL:RBDHA:2018:11810
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis Eritrea wegens gebrek aan identificatie en bewijs van identiteit
Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Eritrese nationaliteitdrager, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij zijn referente te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen paspoort of ander identificerend document had overgelegd en zijn identiteit niet op een andere manier aannemelijk kon maken. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde kopie van een identiteitskaart van de Israel Prison Service niet voldeed als bewijs van identiteit, aangezien dit document niet door de Eritrese autoriteiten was afgegeven en de authenticiteit niet kon worden vastgesteld.
Eiser voerde aan dat hij door zijn vlucht geen identiteitsdocumenten kon overleggen en dat de afwijzing van de mvv onterecht was. De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om over een identiteitsdocument te beschikken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen aanvullend onderzoek hoefde aan te bieden, omdat eiser niet substantieel bewijs had geleverd van zijn identiteit of de familierechtelijke relatie met zijn referente. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van officiële documenten voor het aantonen van identiteit en familierechtelijke relaties in het kader van vreemdelingenrecht. De rechtbank bevestigde dat de hoorplicht niet geschonden was, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.