ECLI:NL:RBDHA:2018:11782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.898 en NL18.899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Rohingya-eisers met onduidelijke herkomst en staatloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee eisers, die claimen tot de Rohingya bevolkingsgroep te behoren en oorspronkelijk uit Myanmar te komen. De eisers, die in de Verenigde Arabische Emiraten hebben gewoond zonder verblijfsvergunning, hebben een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daadwerkelijk uit Myanmar komen en dat zij gedurende dertig jaar illegaal in de Verenigde Arabische Emiraten hebben gewoond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen identificerende documenten hebben overgelegd en dat de overgelegde verklaringen en documenten onvoldoende bewijs leveren voor hun herkomst en staatloosheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht twijfels heeft geuit over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eisers, vooral gezien het gebrek aan objectieve bewijsstukken. De rechtbank concludeert dat de aanvragen van de eisers terecht zijn afgewezen als ongegrond, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van originele documenten in asielprocedures en de noodzaak voor eisers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.898 en NL18.899

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
mede namens hun minderjarige kind: [minderjarige kind],
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. N.M. Weteling),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluiten van 21 december 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer S. Ahammed. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1990 en [geboortedatum] 1985. Zij stellen dat hun minderjarige kind is geboren op [geboortedatum] 2012. Eisers stellen voorts de Myanmarese nationaliteit te hebben. Eisers hebben op 3 april 2017 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen. Eisers stellen tot de Rohingya bevolkingsgroep te behoren en dat hun families oorspronkelijk uit Myanmar komen. Eisers stellen te zijn geboren in Dubai in de Verenigde Arabische Emiraten en daar hun hele leven zonder verblijfsvergunning te hebben gewoond. Eisers stellen dat zij in de Verenigde Arabische Emiraten gearresteerd kunnen worden omdat ze daar geen verblijfsvergunning hebben. Personen zonder verblijfsvergunning kunnen volgens eisers worden uitgezet naar hun land van herkomst.
Verweerder volgt eisers in hun verklaring dat zij tot de Rohingya bevolkingsgroep behoren. Verweerder volgt eisers echter niet in hun gestelde Myanmarese herkomst en hun gestelde staatloosheid. Verder acht verweerder het niet geloofwaardig dat eisers gedurende ongeveer dertig jaar lang op illegale wijze in de Verenigde Arabische Emiraten hebben gewoond. Omdat verweerder twijfelt aan de gestelde Myanmarese herkomst en de gestelde staatloosheid wordt ook getwijfeld aan de gestelde identiteiten van eisers.
3. Eisers voeren, samengevat, aan dat verweerder ten onrechte de gestelde Myanmarese herkomst en staatloosheid ongeloofwaardig acht. Eisers benadrukken dat wel geloofwaardig is geacht dat zij tot de Rohingya bevolkingsgroep behoren. Daarmee is volgens eisers ook bewijs van staatloosheid geleverd aangezien Rohingya’s in Myanmar geen staatsburgerschap wordt toegekend. De Verenigde Arabische Emiraten verlenen slechts onder strenge eisen staatsburgerschap, waar eisers niet aan voldoen. Eisers hebben er alles aan gedaan om hun staatloosheid te onderbouwen met documenten. Als documenten ter onderbouwing van zijn herkomst heeft eiser een originele verklaring van het Burma Center Dubai (afgegeven op 1 september 2016) overgelegd, alsmede een kopie van een verklaring van de Burma Rohingya Action Organization (afgegeven op 1 januari 2015) en een kopie van een document over zijn vader. Verweerder hecht hier ten onrechte geen waarde aan en weigert zelfstandig nader onderzoek te doen naar deze documenten. Eiseres stelt zich op het standpunt dat, nu niet wordt getwijfeld aan haar huwelijk met eiser, met de documentatie van eiser ook bewijs is geleverd van haar herkomst uit Myanmar, staatloosheid en verblijf in de Verenigde Arabische Emiraten. Dat eisers weinig kennis hebben over Myanmar komt omdat zij daar zelf nooit zijn geweest. Daarnaast was het vertrek uit Myanmar voor de familie een pijnlijk onderwerp waar niet veel over gesproken werd. Ten aanzien van hun verblijf in de Verenigde Arabische Emiraten voeren eisers aan dat zij regelmatig moesten onderduiken, geen legaal werk konden doen en dat de familie lange tijd van de vuilnisbelt heeft geleefd. Eisers konden geen gebruik maken van medische voorzieningen. Zij stellen dat zij niet kunnen worden teruggestuurd naar Myanmar vanwege het risico op een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Verenigde Arabische Emiraten kunnen niet als veilig derde land aan eisers worden tegengeworpen. Het is bovendien in strijd met de belangen van hun minderjarige kind om hem en zijn ouders hier geen verblijf toe te staan.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Niet in geschil is dat eisers in deze asielprocedure geen identificerende documenten zoals een paspoort of een identiteitskaart hebben overgelegd. De documenten die wel zijn overgelegd en waarin staat dat de familie van eiser afkomstig is uit Myanmar, te weten de originele brief van het Burma Center Dubai en de kopie van de brief van de Burma Rohingya Action Organization zijn op verzoek van eiser opgemaakt. Dit doet afbreuk aan de objectiviteit ervan. Daarnaast kon de brief van het Burma Center Dubai niet beoordeeld worden door Bureau documenten. Nu als uitgangspunt geldt dat het op de weg van eisers ligt om hun asielrelaas met originele documenten aannemelijk te maken, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om zelf nader onderzoek te doen naar de overgelegde documenten. Ook de kopie van het pasje dat op naam zou staan van eisers vader kan niet leiden tot onderbouwing van eisers herkomst. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit pasje geen betrekking heeft op de persoon van eiser en dat er daarnaast niet kan worden nagegaan of de man op het pasje daadwerkelijk eisers vader is. Verweerder heeft, gelet op de overgelegde documenten, op juiste gronden getwijfeld aan de gestelde herkomst en staatloosheid van eiser en daarmee ook aan die van eiseres, nu zij op dit punt in het geheel geen documenten heeft overgelegd. Het door eiser bij de aanvullende gronden van 18 augustus 2018 overgelegde familieboekje leidt niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat dit een origineel document betreft en daarnaast kan uit dit document niet opgemaakt worden of de daarop genoemde personen daadwerkelijk familieleden van eiser zijn. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1321), slaagt voorts niet. Anders dan eisers stellen, volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet dat het enkele feit dat uit de taalanalyse blijkt dat eisers eenduidig zijn te herleiden tot de Rohingya bevolkingsgroep, daarmee ook de Myanmarese afkomst en de staatloosheid zijn aangetoond. Eisers hebben hun herkomst immers verder niet op een andere manier aannemelijk gemaakt.
4.2
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eisers en hun grote families gedurende dertig jaar illegaal hebben kunnen verblijven in de Verenigde Arabische Emiraten. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser met zijn familie in een huurhuis woonde en dat hij daar heeft kunnen werken. Eiser heeft verklaard dat er grote armoede binnen de familie heerste waardoor ze een tijd van de vuilnisbelt moesten leven. Dit is echter tegenstrijdig met eisers verklaringen dat ze geld hadden om met een taxi naar een supermarkt in de stad te gaan, dat hij (een kleine hoeveelheid) goud kreeg bij zijn huwelijk en dat hij spaargeld had. Daarnaast heeft verweerder het opvallend mogen achten dat het eiser gelukt is om met twintig familieleden te vluchten en dat zij hun reis naar Europa hebben kunnen bekostigen. Van eisers mocht verwacht worden dat zij hun illegale verblijf, gelet op de lange duur daarvan, met meer documenten konden onderbouwen.
4.3
Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat zij slechts over algemene en summiere kennis beschikken over Myanmar en over de geschiedenis van hun familie aldaar. Eiser heeft tijdens de gehoren verklaard dat hij vooral met zijn opa heeft gesproken over (de vlucht uit) Myanmar. Uit de gehoren blijkt echter dat eiser slechts over één incident kan verklaren waarbij zijn opa diens broer moest slaan. Voorts blijkt uit het dossier dat eiseres niet kan vertellen hoe oud haar vader was toen hij Myanmar verliet en wanneer de ouders van haar moeder naar de Verenigde Arabische Emiraten zijn vertrokken. Eisers kunnen voorts geen gedetailleerde informatie geven over bijvoorbeeld het landschap of de vlag van Myanmar. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit wel van eisers verwacht mocht worden aangezien zij met een grote hechte groep van dertig Rohingya’s langdurig samenwoonden in de Verenigde Arabische Emiraten. De enkele stelling dat eisers niet uitvoeriger kunnen verklaren over Myanmar omdat zij daar nog nooit zijn geweest, heeft verweerder dan ook onvoldoende mogen achten.
5. Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
6. De aanvragen zijn terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel