ECLI:NL:RBDHA:2018:11631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
NL18.16041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libische vreemdeling na ontvoering door militie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Libische vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 28 augustus 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. De vreemdeling, geboren in 1991, had aangevoerd dat hij op 12 januari 2018 was ontvoerd door drie onbekende mannen en dat hij gedurende enkele dagen was vastgehouden en mishandeld. Hij vreesde voor zijn leven en had zijn land van herkomst verlaten.

Tijdens de zitting op 18 september 2018, waar de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de verklaringen van de vreemdeling en de door hem overgelegde bewijsstukken beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn ontvoering door de militie van Bashir Al Bogra had plaatsgevonden. De rechtbank vond de verklaringen van de vreemdeling over zijn ontvoering ongeloofwaardig en concludeerde dat hij niet in aanmerking kwam voor de status van vluchteling volgens het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libië een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling niet tot een risicogroep behoorde en dat de informatie van de UNHCR niet leidde tot een ander oordeel. De uitspraak werd gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gerritsen).

ProcesverloopBij besluit van 28 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.16042, plaatsgevonden op 18 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is H. Aziz als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Libische nationaliteit. Hij heeft op 31 maart 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 12 januari 2018 in zijn Golf GTI door drie onbekende mannen in een Toyota staande is gehouden. Zij hebben hem vervolgens ontvoerd en meegenomen naar een onbekende plek. Aldaar is eiser mishandeld en tot en met 17 januari 2018 vastgehouden. Eiser is vrijgelaten, nadat zijn broer 35.000 Libische Dinar voor zijn vrijlating heeft betaald. Bij zijn vrijlating hebben de ontvoerders tegen eiser gezegd dat zij hem zullen doden als zij hem weer eens zien. Eiser is hierdoor angstig en depressief geworden en durfde niet meer buiten te komen. Later heeft eiser van zijn broer en vrienden vernomen dat zijn ontvoerders behoren tot de militie van Bashir Al Bogra. Aangezien eiser vreesde voor zijn leven heeft hij zijn land van herkomst verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) de ontvoering van eiser door de militie van Bashir Al Bogra.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn ontvoering door de militie van Bashir Al Bogra niet geloofwaardig geacht.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij is ontvoerd en door wie en waar hij is ontvoerd. Zo heeft hij voldoende verklaard over het motief van de ontvoering. Eiser overlegt informatie van VluchtelingenWerk waaruit blijkt dat ontvoeringen in Libië willekeurig en voor losgeld plaatsvinden. Dit komt overeen met eisers relaas en hetgeen bekend is uit openbare bronnen. Uit het bestreden besluit volgt niet dat verweerder de Werkinstructie 2014/10 heeft toegepast. Verder heeft eiser geen tegenstrijdige verklaringen afgelegd, nu hij zijn verklaringen tijdig heeft gecorrigeerd. Tot slot heeft verweerder de door eiser op 28 augustus 2018 overgelegde kopie van een verklaring van zijn voormalige werkgever, waarin deze aangeeft op de hoogte te zijn van eisers ontvoering en van zijn vrees voor de militie, niet meegenomen in de beoordeling. Nu de ontvoering geloofwaardig is, is ook de vrees die eiser hieraan ontleent geloofwaardig. Eiser verwijst naar het rapport van de UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), ‘UNHCR position on returns to Libya (Update II)’, van september 2018. De UNHCR is van mening dat Staten mensen niet gedwongen moeten laten terugkeren naar Libië totdat de veiligheids- en mensenrechtensituatie verbeterd is. Verweerder dient dan ook te motiveren waarom gedwongen terugkeer desondanks mogelijk is.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn ontvoering en het motief daarvoor niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo vermoedt eiser dat hij ontvoerd is vanwege zijn auto, aangezien de ontvoerders hieruit zouden hebben afgeleid dat hij vermogend is. Nog daargelaten dat dit enkel een vermoeden is en eiser niet kan aangeven waarom hij ontvoerd zou zijn, heeft eiser omtrent zijn auto tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat het een nieuwe auto was, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij de auto tweedehands heeft gekocht. Verder heeft eiser eerst verklaard dat hij de auto in 2007/2008 heeft aangeschaft, terwijl hij later verklaart dat hij hem in 2016 heeft gekocht. In dit verband is bevreemdend dat de ontvoerders de auto die aldus als statussymbool gold en als duur werd bestempeld, bij de ontvoering van eiser op straat zouden hebben achtergelaten. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van hem persoonlijk een motief was voor ontvoering. De door eiser bij zijn zienswijze overgelegde informatie van VluchtelingenWerk en het Algemeen Ambtsbericht Libië van mei kunnen ook niet dienen ter onderbouwing van zijn ontvoering. Zo blijkt hieruit dat ontvoeringen in Libië veelvuldig voorkomen. Gewapende groeperingen ontvoeren regelmatig personen omdat zij worden beschouwd als aanhanger van een oppositionele (politieke) beweging of omdat zij lid zijn van een rivaliserende clan of louter om losgeld te krijgen. Uit de stukken blijkt daarnaast dat ook religieuze minderheden, de tot het christendom bekeerde Libiërs, journalisten, mensenrechtenactivisten, vluchtelingen, mensen die werkzaam zijn in de publieke sector en vermeende Khaddafi-loyalisten slachtoffer worden van ontvoeringen en mishandelingen. Eiser behoort echter niet tot een van deze groepen personen en is ook niet welgesteld, zodat deze landeninformatie niet op zijn persoon betrekking heeft. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder de overlegde landeninformatie niet conform zijn eigen werkinstructie in de beoordeling heeft betrokken.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt wie zijn ontvoerders zouden zijn geweest. Eiser vermoedt dat hij ontvoerd is door de militie van Bashir Al Bogra, omdat hij van zijn broer en vrienden heeft vernomen dat deze militie actief is in het gebied waar hij is vrijgelaten. Dat deze militie hier actief is, wil echter nog niet zeggen dat de groep mannen door wie hij zou zijn ontvoerd ook tot deze militie behoort. Over de militie van Bashir Al Bogra weet eiser weinig te vertellen, zodat hij met zijn verklaringen hieromtrent ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door hen is ontvoerd. Verder kan eiser niet met zekerheid verklaren op welke plaats hij zou zijn vastgehouden. Eiser veronderstelt dat dit in Tajura is geweest, omdat hij tijdens zijn ontvoering bombardementen heeft gehoord en later van zijn broer heeft vernomen dat er bombardementen in dat gebied hebben plaatsgevonden. Hiermee heeft eiser echter nog niet aannemelijk gemaakt dat hij in Tajura is vastgehouden, omdat uit algemene landeninformatie niet blijkt dat aldaar in de periode dat eiser stelt te zijn vastgehouden een bombardement heeft plaatsgevonden. Uit landeninformatie blijkt enkel dat er in Tajura een bombardement gepland stond op 23 januari 2018 en dat op 15 januari 2018 een offensief tegen de militie van Bashir Al Bogra heeft plaatsgevonden die gericht was op het vliegveld van Mitiga dat vijftien kilometer ten oosten van Tajura ligt. Dat eiser in Tajura zou zijn vastgehouden, wordt dan ook niet ondersteund door algemene landeninformatie. Verweerder heeft eiser tevens kunnen aanrekenen dat op 13 januari 2018 een bericht op zijn facebook account is geplaatst waarin staat dat hij zich gelukkig voelt. Dat zijn broer dit bericht zou hebben geplaatst om geen argwaan te wekken dat eiser zou zijn ontvoerd, heeft verweerder niet hoeven volgen. Niet valt in te zien dat de broer van eiser hiertoe een bericht op de facebook pagina van eiser zou moeten plaatsen.
7.2.
Wat betreft de overgelegde verklaring van de voormalige werkgever van eiser, overweegt de rechtbank dat uit deze verklaring blijkt dat deze is opgesteld op verzoek van de familie van eiser. In deze verklaring wordt het asielrelaas zoals eiser dat heeft verklaard tijdens zijn nader gehoor uiteengezet. Niet blijkt echter waarop deze informatie is gebaseerd en op welke wijze en bij wie navraag is gedaan naar de ontvoering en de ontvoerders van eiser. Derhalve biedt deze verklaring onvoldoende aanvullende onderbouwing van de gestelde ontvoering zodat nu wel geloofwaardig zou moeten worden geacht dat eiser is ontvoerd. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het beroep van eiser aan te houden, zodat deze verklaring nader kan worden onderzocht.
7.3.
Nu het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is geacht, heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libië een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Dat de UNHCR van mening is dat landen mensen niet gedwongen terug dienen te sturen naar Libië totdat de veiligheids- en mensenrechtensituatie is verbeterd, betekent niet dat verweerder gehouden is tot hetzelfde oordeel te komen. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1091) en van 4 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2) volgt dat er zich op dat moment in Libië geen uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 voordeed. Uit het overgelegde rapport van de UNHCR blijkt niet van een wezenlijk ander beeld van de veiligheidssituatie dan reeds door de Afdeling is beoordeeld.
7.4.
Gelet op het voorgaande, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.