ECLI:NL:RBDHA:2018:10784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
NL18.13712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag in 2017 was afgewezen. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die zijn situatie zouden kunnen veranderen. Eiser stelde dat zijn echtgenote en zoon ontvoerd waren en dat zijn vrouw was vermoord, maar de rechtbank oordeelde dat deze claims niet als nieuwe elementen konden worden beschouwd, aangezien ze voortvloeiden uit het eerder ongeloofwaardig geachte asielrelaas. Tijdens de zitting op 16 augustus 2018 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeerde dat de documenten die eiser had ingediend, waaronder een Death Certificate en een aangifte van ontvoering, niet authentiek konden worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere afwijzing konden ondermijnen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13712

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. A.I. Engelsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 20 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.13713, plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.R. Gajadhar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Pakistaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 1 december 2015 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij als christen problemen heeft ondervonden op de islamitische school waar hij werkte als docent en dat hij door de coördinator van de school, [naam 2] , beschuldigd werd van belediging van de Koran en de profeet. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 4 mei 2017 afgewezen, waarbij het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is geacht. Het door eiser tegen dit besluit gerichte beroep is ingetrokken. Dit asielbesluit staat daarmee in rechte vast.
2. Op 13 december 2017 heeft eiser met het invullen van een kennisgevingsformulier model M 35-O de huidige opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat zijn echtgenote en zijn zoon als gevolg van de problemen in de voorgaande asielprocedure op 16 juni 2017 zijn ontvoerd door [naam 2] . Zijn vrouw is inmiddels vermoord op 20 augustus 2017 en zijn zoon is tot op heden vermist. Ter onderbouwing van zijn opvolgende aanvraag heeft eiser de volgende stukken ingebracht:
een Death Certificate van 24 augustus 2017;
een Death Registration Certificate van 13 oktober 2017 en;
een kopie van aangifte van de ontvoering van 16 juni 2017.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Nu eiser stelt dat de nieuwe problemen het gevolg zijn van het eerder ongeloofwaardig geachte asielrelaas, kunnen deze verklaringen reeds daarom niet als nieuwe elementen of bevindingen worden aangemerkt. Verder zijn de door eiser ingebrachte documenten geen nieuwe elementen of bevindingen, omdat uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten (BD) van 18 december 2017 is gebleken dat de authenticiteit van deze documenten niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft aanvullend nog overwogen dat uit de inhoud van documenten 1 en 2 niet kan worden afgeleid wanneer, als gevolg waarvan en op welke wijze eisers gestelde echtgenote zou zijn overleden. Ook door wiens handelen en in verband met welke problemen, blijft volgens verweerder onderbelicht. Dat eiser zijn beroep in de vorige procedure zou hebben ingetrokken naar aanleiding van het bericht dat zijn echtgenote en zoon zouden zijn ontvoerd, wordt gelet op al het voorgaande evenmin gevolgd.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank ziet geen grond voor de door eiser in beroep gehandhaafde stelling dat tijdens het gehoor opvolgende aanvraag op 18 juli 2018 onvoldoende vragen zijn gesteld over de ontvoering van zijn echtgenote. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen, is het primair aan eiser om de gronden van zijn asielverzoek uiteen te zetten en de gehoorambtenaar heeft eiser desondanks meermaals uitgenodigd om zijn verklaringen toe te lichten.
6. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiser dat verweerder ten onrechte eiser niet in de besluitvormingsfase in de gelegenheid heeft gesteld om de authenticiteit van de door hem overgelegde documenten met een contra-expertise te staven. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] moet de authenticiteit van een document in beginsel vaststaan om als nieuw element of bevinding te kunnen worden aangemerkt en is het aan de vreemdeling om die authenticiteit te staven [2] . Vast staat dat eiser bij het indienen van zijn opvolgende aanvraag geen deskundigenrapport heeft laten opstellen ter staving van de authenticiteit van de door hem overgelegde documenten. Dit neemt niet weg dat verweerder eiser in de op eiser rustende bewijslast tegemoet is gekomen, door BD te laten onderzoeken of de documenten authentiek zijn. Het onderzoeksresultaat van 18 december 2017 is op herhaald verzoek van eiser op 9 mei 2018 aan eiser verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat eiser vanaf dat moment tot aan het voornemen van verweerder van 18 juli 2018 voldoende tijd heeft gehad om een deskundige in te schakelen om de bevindingen van BD te betwisten. Het eerst bij zienswijze van 19 juli 2018 gedane verzoek om de beslissing op de asielaanvraag aan te houden, om een contra-expertise te laten uitvoeren door een Duits onderzoeksinstituut [3] , heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen.
7. Uit de verklaring van onderzoek van BD van 18 december 2017 blijkt dat van beide originele documenten (1 en 2) niet kan worden vastgesteld of deze door een daartoe bevoegde instantie zijn opgemaakt en afgegeven en of de documenten inhoudelijk juist zijn. De Death Registration Certificate van 13 oktober 2017 wordt wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt bevonden. Over de Death Certificate van 24 augustus 2017 kan, gelet op het ontbreken van voldoende vergelijkingsmateriaal, geen oordeel gegeven worden over de echtheid van dat document. De aangifte van de ontvoering (3) is alleen in kopie ingebracht, waarnaar geen onderzoek kan worden verricht.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser overgelegde documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Uit de verklaring van onderzoek van BD blijkt immers dat de authenticiteit van de documenten niet kan worden vastgesteld en eiser heeft die authenticiteit niet zelf aangetoond. Verweerder heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat, nu de documenten volgens eiser verband houden met de eerder ongeloofwaardig geachte problemen, de documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Aangezien ook uit de inhoud van de documenten 1 en 2 niet kan worden afgeleid als gevolg waarvan, door wiens handelen, en in verband met welke problemen de echtgenote van eiser zou zijn overleden, kunnen deze documenten evenmin afdoen aan het asielbesluit van 4 mei 2017.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers verzoek te honoreren om het beroep in afwachting van een contra-expertise aan te houden. Nog afgezien van het oordeel dat de inhoud van de documenten niet kan afdoen aan het vorige asielbesluit, blijkt uit de door eiser in beroep ingebrachte e-mail van het Duitse onderzoeksinstituut van 6 augustus 2018 dat dit instituut alleen een mening over de echtheid (
the validity) van de documenten kan geven. Het instituut kan geen forensische analyse geven en een scan van goede kwaliteit van de originele documenten is voor een contra-expertise voldoende. Dit instituut zal dus geen oordeel geven over de authenticiteit van de documenten. Derhalve staat bij voorbaat vast dat de uitkomst van deze contra-expertise niet kan afdoen aan het bestreden besluit.
10. Aan de eerst ter zitting ingebrachte stelling dat eiser - ongeacht de geloofwaardigheid van zijn eigen relaas - reeds als christen, zijnde een risicogroep in het landenbeleid ten aanzien van Pakistan, gegronde vrees voor vervolging heeft op grond van de dood van zijn echtgenote gaat de rechtbank voorbij, reeds vanwege het feit dat deze stelling geenszins is onderbouwd.
11. De slotsom is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het een eerste asielafwijzing.
12. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
2.Zie onder meer de uitspraken van 19 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2473) en 17 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2394)
3.German Orient-Foundation/German Orient-Institute, Berlin