ECLI:NL:RBDHA:2018:10260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/554160 / FA RK 18-3973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige in het kader van gezagsuitoefening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2018 een beschikking gegeven inzake de vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige. De moeder, die met de minderjarige bij de vader woont, heeft verzocht om toestemming om met de minderjarige naar een andere woonplaats te verhuizen. De vader heeft verweer gevoerd tegen deze verhuizing, onder andere vanwege de afstand en de impact op het contact met de minderjarige. De rechtbank heeft de belangen van de moeder, de stiefvader en de minderjarige afgewogen tegen de belangen van de vader. De rechtbank oordeelt dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing in het belang van de minderjarige is, mede gezien de omstandigheden van de stiefvader en de financiële situatie van het gezin. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voordelen van de verhuizing opwegen tegen de nadelen, en heeft de moeder toestemming verleend om te verhuizen. Tevens is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft daarnaast de procedure rondom de kinderalimentatie aanhouden, zodat de moeder de gelegenheid krijgt om verweer te voeren tegen het verzoek van de vader tot wijziging van de alimentatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 18-3973
Zaaknummer: C/09/554160
Datum beschikking: 28 augustus 2018

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 4 juni 2018 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.E.M. Beijersbergen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de vader,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. A.F. Mandos te ’s-Gravenhage,
en

[belanghebbende, stiefvader] ,

de stiefvader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Als informant wordt aangemerkt:

De stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna: JBW,
de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier met bijlagen van 18 juni 2018 van de zijde van de moeder;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift.
Op 4 juli 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en de tolk in de Turkse taal de heer [naam tolk] , de vader met zijn advocaat, de stiefvader en namens JBW mevrouw [medewerkster JBW]
Ter zitting is de moeder in de gelegenheid gesteld binnen een week nadere stukken in te dienen, waarop de vader binnen een week na ontvangst zou mogen reageren. Na de terechtzitting is het volgende stuk ontvangen:
- het F9-formulier met bijlagen van 11 juli 2018 van de zijde van de moeder;
Van de zijde van de vader is geen reactie meer ontvangen.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
- om haar vervangende toestemming te verlenen, in plaats van de vereiste toestemming van de vader, om met de hierna te noemen minderjarige naar [beeogde woonplaats moeder] te verhuizen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verder heeft de vader zelfstandig verzocht:
  • het verzoek van de moeder af te wijzen, althans in goede justitie een afstand te bepalen waarbinnen de moeder met de hierna te noemen minderjarige mag verhuizen en een datum te bepalen waarop dit ingaat;
  • partijen te gelasten de nodige financiële gegevens en/of berekeningen over te leggen ter vaststelling van de draagkracht van partijen;
  • al dan niet aan de hand van de nog over te leggen financiële gegevens en/of berekeningen vast te stellen welke bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige de vader aan de moeder dient te betalen en indien de financiële gegevens van de moeder uitblijven en die van de vader voldoende zijn overgelegd, de bijdrage op nihil vast te stellen, althans op een ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, en/of de achterstand die is ontstaan in de betaling van de kinderalimentatie kwijt te schelden, althans deze opnieuw vast te stellen naar de daadwerkelijk verschuldigde kinderalimentatie, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift,
de kosten van deze procedure bij de partij te leggen die de rechtbank het meest geraden acht, althans deze te verdelen over partijen zoals gebruikelijk,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] tot [echtscheidingsdatum] .
  • Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
  • [minderjarige] heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • De moeder heeft de Bulgaarse nationaliteit en de vader heeft de Nederlandse nationaliteit.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 26 april 2016 is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen [minderjarige] en de vader opgeschort tot 26 juli 2016 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen terechtzitting.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 4 juli 2016 is de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader gewijzigd, in die zin dat er gedurende zes maanden om de week begeleid contact is, voor het overige is het verzoek aangehouden tot aan de gecombineerde terechtzitting van 24 januari 2017.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 21 februari 2017 is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] op € 367,- per maand bepaald.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 21 februari 2017 is bepaald dat [minderjarige] gedurende de ondertoezichtstelling om de week onder begeleiding van de gecertificeerde instelling contact heeft met de vader, waarbij afhankelijk van het verloop van deze contacten en op voorstel van de gecertificeerde instelling uitbreiding naar onbegeleide contacten tot de mogelijkheden behoort.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 27 juli 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 10 augustus 2017 tot 10 augustus 2018.

Beoordeling

Vervangende toestemming verhuizing
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek met betrekking tot de gezagsuitoefening over [minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
De moeder wenst met [minderjarige] naar [beeogde woonplaats moeder] te verhuizen. De moeder is sinds 2014 gehuwd met haar huidige echtgenoot, de stiefvader. Hij is in het verleden werkzaam geweest in de bouw en in de tuinderij. In verband met een bedrijfsongeval, waarbij zijn been op meerdere plekken is gebroken, mag hij nu echter geen lichamelijk zwaar werk meer doen. De stiefvader heeft hierdoor een langere periode geen werk gehad en hij ontving uitkeringen, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Eind 2017/begin 2018 is duidelijk geworden dat de stiefvader een baan kon krijgen bij zijn oude werkgever in [beeogde woonplaats moeder] als chef bij een groentekwekerij. Hij is hier per 6 maart 2018 gestart.
Volgens de moeder heeft de stiefvader geprobeerd werk te zoeken in de buurt van
[woonplaats stiefvader ] in het [regio woonplaats stiefvader] . Vanwege zijn uitkering had hij ook een sollicitatieplicht. Voor werk in het [regio woonplaats stiefvader] werd de stiefvader echter geacht iedere dag heen en weer te fietsen van huis naar het uitzendbureau, wat hij niet langer kan in verband met zijn been. Daarnaast was het niet mogelijk om een baan in de omgeving te vinden in verband met de taalachterstand van de stiefvader. De werkzaamheden als chef in zijn huidige baan kan hij wel goed uitvoeren.
De moeder acht het verder van belang dat de stiefvader nu een inkomen genereert, zodat hij niet langer een uitkering hoeft te ontvangen en hij de moeder en [minderjarige] (financieel) kan onderhouden. De moeder is afgekeurd door het UWV en zij ontvangt een WIA-uitkering. Ook willen de stiefvader en zij starten met schuldsanering. Om hiermee te starten dient de stiefvader zijn baan te behouden.
De stiefvader verblijft nu alleen in [beeogde woonplaats moeder] , terwijl de moeder en [minderjarige] nog in
[woonplaats stiefvader ] wonen. De stiefvader, de moeder en [minderjarige] leven van de inkomsten van de stiefvader. Zij hebben nu dubbele woonlasten die zij niet lang kunnen dragen. Daarnaast komt de stiefvader nu slechts eens in de zes weken vanuit [beeogde woonplaats moeder] terug naar de moeder en [minderjarige] in [woonplaats stiefvader ] . Dit is voor de moeder moeilijk nu zij – thans zeven maanden – zwanger is. De moeder, de stiefvader en [minderjarige] zijn er dus bij gebaat om te verhuizen.
De moeder heeft derhalve grote belangen bij de verhuizing.
Zij begrijpt dat een verhuizing met zich meebrengt dat [minderjarige] naar een andere school zal moeten gaan en nieuwe vriendjes zal moeten maken. Vanwege haar jonge leeftijd kan zij zich echter snel aanpassen aan een nieuwe omgeving. [minderjarige] is nog niet dusdanig in haar huidige omgeving geworteld dat zij niet kan verhuizen. Daarnaast kan zij ook in [beeogde woonplaats moeder] turnen en zwemmen. Verder acht de moeder het van belang dat er zicht is op een woning in [beeogde woonplaats moeder] . Deze woning staat in het centrum en dichtbij de school, de tandarts en de huisarts. Verder heeft de huidige school van [minderjarige] geen bezwaren tegen de verhuizing, aldus de moeder.
De moeder heeft verder verklaard dat zij de vader in een vroeg stadium op de hoogte heeft gesteld van de voorgenomen verhuizing. De moeder realiseert zich dat een verhuizing consequenties zal hebben voor het contact tussen de vader en [minderjarige] . Derhalve heeft zij aangegeven open te staan voor een ruimere contactregeling. Zij vindt het belangrijk dat [minderjarige] regelmatig contact met haar vader heeft. Hierbij heeft de moeder wel gezegd dat zij de ruimere regeling niet kan garanderen, omdat zij hierbij afhankelijk is van JBW, gelet op de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De vader had eerst steeds om de twee weken op vrijdag één uur contact met [minderjarige] op een locatie van JBW onder begeleiding van de gezinscoach mevrouw Lagendijk. Met het oog op de voorgenomen verhuizing is het contact onder leiding van JBW thans uitgebreid naar één weekenddag in de veertien dagen. De vader neemt dus in zeer beperkte mate deel aan de dagelijkse gang van zaken rondom [minderjarige] . Er is geen sprake van een co-ouderschapsregeling, waardoor de moeder vrijer is in haar beslissing om te verhuizen.
De moeder heeft voorgesteld dat [minderjarige] na de verhuizing naar [beeogde woonplaats moeder] een keer per vier weken een weekend bij de vader zal verblijven. De moeder is bereid om de vader tegemoet te komen in de reiskosten en de reistijd. Zij heeft voorgesteld om een deel van de benzinekosten van de vader te vergoeden of het halen en brengen van [minderjarige] met de vader te delen.
De vader wil niet dat [minderjarige] met haar moeder naar [beeogde woonplaats moeder] gaat verhuizen. De vader brengt hiertoe allereerst naar voren dat het argument van de moeder dat de stiefvader na de acceptatie van de baan in [beeogde woonplaats moeder] een inkomen genereert waarmee hij de moeder en [minderjarige] kan onderhouden, geen hout snijdt. De moeder heeft namelijk pas in 2017 om kinderalimentatie verzocht. Zij heeft dus blijkbaar van 2013 tot 2017 zonder kinderalimentatie afdoende in het levensonderhoud van [minderjarige] kunnen voorzien.
Verder is de vader van mening dat de grote afstand tussen Den Haag en [beeogde woonplaats moeder] een beperkende factor is. Door de verhuizing kan het contact tussen de vader en [minderjarige] op het spel komen te staan, mede gelet op het verleden tussen de ouders. De ouders kunnen namelijk niet met elkaar communiceren. De vader vreest dat als er iets misgaat, hij [minderjarige] niet meer zal zien. Dit terwijl het contact met [minderjarige] op dit moment juist goed verloopt en volgens de vader moet worden uitgebreid. Door de verhuizing naar [beeogde woonplaats moeder] wordt de vader de kans op een reguliere zorgregeling met [minderjarige] ontnomen. Verder acht de vader het van belang dat er hoge kosten aan zijn verbonden als hij [minderjarige] steeds in [beeogde woonplaats moeder] moet ophalen en terugbrengen. De vader heeft hiervoor geen geld. Daarnaast kost het halen en brengen erg veel tijd. De vader zou op vrijdagavond al vijf uur moeten reizen om [minderjarige] op te halen. De vader vindt dit erg belastend. Daarnaast acht hij het van belang dat de moeder niet zelf de uitbreiding van het contact kan regelen, gelet op de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De vader heeft nog opgemerkt dat hij het geen probleem zou vinden als de moeder met [minderjarige] bijvoorbeeld binnen een straal van dertig kilometer zou verhuizen.
De vader heeft verder aangevoerd dat de verhuizing door de moeder slecht is doordacht. Er zijn geen alternatieven bekeken. Uit niets blijkt dat de stiefvader niet dichterbij een baan kon vinden. De vader acht het daarnaast van belang dat de stiefvader in [beeogde woonplaats moeder] een tijdelijk contract heeft dat slechts loopt tot oktober 2018.
Ter terechtzitting heeft JBW verklaard dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] in de afgelopen periode versneld is uitgebreid met het oog op de verhuisplannen van de moeder naar [beeogde woonplaats moeder] . Volgens JBW is het laatste contactmoment tussen de vader en [minderjarige] goed verlopen. [minderjarige] heeft het met de vader naar haar zin gehad. Gelet op het goed verlopen contactmoment heeft JBW vertrouwen in het contact tussen de vader en [minderjarige] .
JBW stelt zich voor dat na de voorgenomen verhuizing naar [beeogde woonplaats moeder] er wordt toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [minderjarige] een weekend per vier weken bij de vader verblijft. Verder heeft JBW verklaard dat [minderjarige] in de zomervakantie niet naar de vader wil gaan. Zij wil bij haar moeder blijven, omdat zij zich zorgen maakt over haar moeder.
Na de terechtzitting heeft de moeder bij brief van 11 juli 2018 een werkgeversverklaring van de werkgever van de stiefvader overgelegd. Hieruit blijk dat de werkgever bij gelijkblijvend functioneren en ongewijzigde bedrijfsomstandigheden niet voornemens is het dienstverband van de stiefvader te beëindigen. Het arbeidscontract voor bepaalde tijd wordt dan opgevolgd door een contract voor onbepaalde tijd.
Artikel 1:253 a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij worden volgens vaste rechtspraak alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht genomen. In de uitspraak uit 2008 heeft de Hoge Raad criteria bepaald aan de hand waarvan een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing door de rechter moet worden beoordeeld (Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901):
  • het recht en belang voor de moeder om te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van omgang na de verhuizing.
De rechtbank benadrukt dat bovenstaande opsomming niet is bedoeld als bepaling van criteria waaraan ieder afzonderlijk moet worden voldaan, maar dat voor de beoordeling een belangenafweging moet worden gemaakt met inachtneming van genoemde omstandigheden.
Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg, dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder haar belangen om te verhuizen voldoende aannemelijk gemaakt. De baan van de stiefvader biedt perspectief op een leven zonder schulden waarbij haar huidige echtgenoot niet meer afhankelijk zal zijn van uitkeringen. Dit is mede in het belang van [minderjarige] , nu het gezin daarmee – in ieder geval op termijn – wat meer financiële ruimte zal hebben. Dat er reële mogelijkheden zijn voor een baan van de stiefvader binnen een straal van dertig kilometer van Den Haag of op een andere plek, dichterbij dan [beeogde woonplaats moeder] , is niet aannemelijk geworden, mede gezien de beperkingen van de stiefvader. Er is reden om aan te nemen dat zijn oude werkgever hem in dienst heeft willen nemen omdat die de stiefvader kent.
Wat de belangen van [minderjarige] betreft overweegt de rechtbank het volgende. Allereerst acht de rechtbank het hierbij van belang dat bij [minderjarige] sprake lijkt te zijn van parentificatie. Door JBW is verklaard dat [minderjarige] in de vakantie niet bij haar moeder weg wil, omdat zij zich zorgen maakt over haar moeder. Het is de rechtbank gebleken dat de moeder met [minderjarige] nog in [woonplaats stiefvader ] woont, dat de stiefvader reeds in [beeogde woonplaats moeder] verblijft en dat zij elkaar nu slechts eens per zes weken zien. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] er belang bij heeft dat zij met haar moeder naar [beeogde woonplaats moeder] kan verhuizen, zodat zij worden herenigd met de stiefvader, mede gelet op het feit dat de moeder op dit moment zeven maanden zwanger is. Na de hereniging zal de stiefvader de moeder weer beter kunnen ondersteunen, waardoor er minder druk op de schouders van [minderjarige] komt. De moeder heeft onweersproken gesteld dat de school van [minderjarige] geen bezwaar heeft tegen de overdracht naar een nieuwe school, dat [minderjarige] in [beeogde woonplaats moeder] ook kan gaan turnen en zwemmen en dat zij zonder problemen zal kunnen wortelen in [beeogde woonplaats moeder] . De rechtbank heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen.
Duidelijk is dat de grootste belemmering voor [minderjarige] om naar [beeogde woonplaats moeder] te verhuizen ligt in het recht van [minderjarige] en de vader op onverminderd onderling contact tussen hen. Er is sprake van een grote afstand, ongeveer 230 kilometer, en daardoor ook een lange reistijd – twee uur en twintig minuten met de auto – en relatief hoge reiskosten voor beide ouders. De afstand is dan ook een contra-indicatie voor de verhuizing. Anderzijds is [minderjarige] nu tien jaar oud en is de vader de afgelopen jaren niet betrokken geweest bij de dagelijkse zorg voor haar, haar school e.d. In zoverre zal het contact dus geen beperkingen ondervinden. Het is de rechtbank verder gebleken dat het contact sinds kort door JBW is uitgebreid tot één weekenddag in de veertien dagen en dat dit nu goed verloopt. In het laatste contact voor de zitting heeft de vader [minderjarige] niet meer belast en was zij enthousiast over het contact met de vader. Gelet op het vertrouwen dat JBW heeft uitgesproken over het verloop van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] , heeft ook de rechtbank er vertrouwen in dat het contact na de verhuizing naar [beeogde woonplaats moeder] in stand zal blijven. Er is sprake van een zeer moeizame situatie tussen de ouders, maar daarom loopt er ook al lange tijd een ondertoezichtstelling. Er is een goede basis om onder begeleiding van JBW (of een nader te benoemen gecertificeerde instelling) toe te werken naar een weliswaar minder frequente, maar in duur uitgebreidere zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , bijvoorbeeld van één keer in de maand of in de zes weken een weekend van vrijdag tot zondag. De rechtbank stelt zich hierbij voor dat de vakanties van [minderjarige] worden gebruikt om de zorgregeling op te bouwen naar overnachtingen. Verder kan er, gezien de leeftijd van [minderjarige] , contact zijn via de telefoon en skype. Op die manier zal er ook na de verhuizing nog voldoende contact tussen de vader en [minderjarige] kunnen zijn, al is het de rechtbank duidelijk dat de vader zich de uitbreiding van het contact met zijn dochter anders had voorgesteld.
Gelet echter op de eerdergenoemde belangen van de moeder, de stiefvader en [minderjarige] is de rechtbank van oordeel dat het belang van de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [beeogde woonplaats moeder] zwaarder weegt dan het belang van de vader op onverminderd contact met haar.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de moeder vervangende toestemming verlenen om samen met [minderjarige] naar [beeogde woonplaats moeder] te verhuizen.
Ten aanzien van de reisafstand en de reiskosten van de zorgregeling overweegt de rechtbank dat de ouders het halen en brengen van [minderjarige] na de verhuizing in beginsel dienen te delen. Het ligt daarbij het meest voor de hand dat de vader [minderjarige] ophaalt en de moeder haar weer bij de vader ophaalt, of dat de moeder haar brengt en de vader haar terugbrengt. Beide ouders hoeven dan slechts éénmaal heen en weer te reizen. Het is ook mogelijk dat de moeder [minderjarige] naar een treinstation tussen [beeogde woonplaats moeder] en Den Haag brengt en de vader [minderjarige] daar ophaalt. De rechtbank acht het voorts redelijk indien de reiskosten verbonden aan de uitvoering van de omgangsregeling grotendeels door de moeder worden gedragen in die zin dat driekwart van die reiskosten voor rekening van de moeder komen. .
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toewijzen, als hierna te melden.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vader, de moeder en [minderjarige] in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Op de onderhoudsverplichting is voorts Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
Het zelfstandig verzoek van de vader tot wijziging van de kinderalimentatie is op 4 juli 2018, de dag van de terechtzitting, bij de rechtbank ontvangen. Gelet op het feit dat de moeder ingevolge het procesreglement een verweertermijn heeft van vier weken, zal de rechtbank de beslissing over de kinderalimentatie aanhouden als na te melden, opdat de moeder een verweerschrift kan indienen. De rechtbank zal voorts bepalen dat de zaak met betrekking tot de kinderalimentatie verder zal worden behandeld door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank.

Beslissing

De rechtbank:
verleent toestemming aan de moeder – welke toestemming die van de vader vervangt – om met de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , te verhuizen naar [beeogde woonplaats moeder] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de moeder in de gelegenheid om een verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie in te dienen, uiterlijk binnen vier weken na de datum van deze beschikking, met afschrift aan de wederpartij;
bepaalt dat de zaak verder zal worden behandeld door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank op een nog nader te bepalen zitting;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de kinderalimentatie en de proceskostenaan tot
1 oktober 2018 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, N.B. Verkleij en M.P. Verloop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Lagerwerf als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2018.