ECLI:NL:RBDHA:2017:9950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/5335563 / KG ZA 17/907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag op auto in het kader van ontnemingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en de Staat der Nederlanden, waarbij eiseres vorderde het executoriaal beslag op haar auto, een Audi A3, op te heffen. De Staat had het beslag gelegd in het kader van een ontnemingsmaatregel die was opgelegd aan [gedaagde sub 2]. Eiseres stelde dat de auto haar eigendom was en dat het beslag onrechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de Audi A3 in eigendom heeft, onder andere door aan te tonen dat zij de auto heeft gekocht en gefinancierd met eigen middelen en een doorlopend krediet. De Staat had zich beroepen op verklaringen van de verkoper van de auto en op het feit dat [gedaagde sub 2] meerdere keren in de auto was gezien, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om te concluderen dat [gedaagde sub 2] de feitelijke eigenaar was. De voorzieningenrechter heeft daarom het beslag opgeheven en de Staat bevolen de auto aan eiseres af te geven, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/535563 / KG ZA 17/907
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2017
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W.C. Bruins te Amsterdam,
tegen:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
advocaat: mr. F.B. Lekkerkerker te Den Haag,
2.
[gedaagde sub 2] ,
woonplaats gekozen hebbende te [plaats 1] ,
in persoon verschenen,
gedaagden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’, ‘de Staat’ en ‘ [gedaagde sub 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 juli 2017 jegens de Staat;
- de dagvaarding van 11 augustus 2017 op de voet van artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jegens [gedaagde sub 2] , die tevens te kennen heeft gegeven vrijwillig te zullen verschijnen;
- de door [eiseres] overgelegde producties 1 tot en met 15;
- de door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 10;
- de op 21 augustus 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiseres] en de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde sub 2] is bij (inmiddels) onherroepelijk arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 juni 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden in verband met het medeplegen van (samengevat) cocaïnehandel. Daarnaast is aan [gedaagde sub 2] bij (inmiddels) onherroepelijk vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 september 2012 een ontnemingsmaatregel van € 100.000,-- opgelegd. Een door [gedaagde sub 2] ingediend verzoek tot kwijtschelding, althans vermindering, van het bedrag van de ontnemingsmaatregel is bij beschikking van 21 juli 2015 door de rechtbank Den Haag afgewezen.
2.2.
Sinds december 2015 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 2] een affectieve relatie met elkaar.
2.3.
Op 21 augustus 2016 heeft [eiseres] een auto van het merk Citroën verkocht voor een bedrag van € 10.500,--. Deze auto heeft zij aangekocht met behulp van een door haar ouders verstrekte geldlening ten bedrage van € 12.000,--. Met betrekking tot deze lening hebben de ouders van [eiseres] in maart 2016 verklaard dat zij de lening renteloos hebben verstrekt en dat deze lening, als deze niet tussentijds kan worden afgelost, na het overlijden van de langstlevende ouder wordt verrekend bij de verdeling van de nalatenschap.
2.4.
Op Marktplaats heeft [eiseres] op enig moment een advertentie gezien, waarin een auto van het merk Audi, type A3, met kenteken [nummer] , hierna ‘de Audi A3’, te koop werd aangeboden door autobedrijf [Autobedrijf] , hierna ‘de verkoper’.
2.5.
Op 10 september 2016 heeft [eiseres] de Audi A3 samen met [gedaagde sub 2] bezichtigd en heeft zij een proefrit gemaakt, ten behoeve waarvan zij haar rijbewijs aan de verkoper heeft afgegeven.
2.6.
Eveneens op 10 september 2016 heeft [eiseres] op haar naam met de verkoper een koopovereenkomst met betrekking tot de Audi A3 gesloten, onder voorbehoud van financiering van de koopprijs van € 25.000,--.
2.7.
Op 13 september 2016 heeft Santander Consumer Finance Benelux B.V. aan [eiseres] een doorlopend krediet verstrekt ten bedrage van € 10.000,--.
2.8.
Op 14 september 2016 heeft [eiseres] een bedrag van € 15.000,-- van haar bankrekening overgemaakt aan de verkoper onder vermelding van
“audi a3 proline s [nummer] eerste betaling”. [eiseres] heeft de Audi A3 vervolgens op 16 september 2016, tegen voldoening van het restantbedrag van € 10.000,-- door middel van een pinbetaling, bij de verkoper opgehaald.
2.9.
In een proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2017 is – voor zover hier van belang – het volgende door verbalisant [X] van de Politie Eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Zuid, hierna ‘de politie’, opgenomen:
“(…)
Ik kreeg van collega’s door dat [gedaagde sub 2] regelmatig als bestuurder werd gezien in de auto van zijn vriendin, mevrouw [eiseres] , woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] . Dat betreft een Audi A3 Sportback met kenteken [nummer] , in de kleur grijs.
Deze auto staat sinds 15 september 2016 op naam van [eiseres] .
[gedaagde sub 2] werd als bestuurder van de Audi door collega’s gezien op:
  • 3 januari 2017 21.00 uur
  • 9 februari 2017: 17.30 uur en om 18.30 uur
  • 10 februari 2017: 13.00 uur
Ik deelde deze informatie met het CJIB in verband met de te innen opgelegde ontnemingsmaatregel voor [gedaagde sub 2] . Hierop kreeg ik op 23 maart 2017 het verzoek van het CJIB om na te vragen door wie en hoe de betreffende auto was aangeschaft waardoor [eiseres] de tenaamgestelde werd.(…)
Ik stelde deze vragen op 29 maart 2017 via de email aan de vorige eigenaar van de auto, betreffende [Autobedrijf] BV te Purmerend. Zij antwoorden mij per mail op 29 maart 2017 en op 3 april 2017:
“Wij hebben de auto op 15 september 2016 verkocht aan:
Mevrouw [eiseres]
[adres]
[postcode + plaats]
(…)
Voor zover ik weet was mevrouw niet alleen bij de aankoop en deed zij ook niet de onderhandelingen. Mijn collega die de auto verkocht heeft weet zich nog wel wat details van deze transacties te herinneren. Ik zal vragen of hij wat meer info kan verstrekken.”
Op 6 april 2017 om 15.15 uur zagen collega’s [gedaagde sub 2] wederom als bestuurder in de genoemde Audi A3 van [eiseres] rijden.
Op 11 april 2017 ontving ik een aanvullende email van [Autobedrijf] BV, ditmaal van de verkoper:
“Ik heb zelf de verkoop gedaan. Twee donker getinte mannen waren samen met haar aanwezig. Een van die mannen deed de onderhandeling etc en gaf aan bij de proefrit dat de auto voor haar was. Dus haar rijbewijs heb ik gekopieerd en haar gegevens gebruikt voor alles. Dus ik heb helaas geen namen en gegevens etc van de twee mannen.”
Ik, verbalisant [X] , belde op 1 juni 2017 omstreeks 17.40 uur naar de verkoper van de auto voor signalementen van de personen die bij de koop aanwezig waren. Ik hoorde de verkoper zeggen dat:
“Mevrouw stond erbij en leek geen interesse te hebben in de auto. Er werd haar niks gevraagd, ze had geen mening, geen gevoel bij de auto. De twee mannen bij haar deden alles. (…)
Man 1 deed het woord en zei dat hij die Audi interessant vond. Hij was heel direct en zei dat de auto voor hem was, maar dat de auto op haar naam moest komen. Man 2 stond bij hem maar keek wat naar buiten, leek soms wat afwezig.
(…)”.
2.10.
Op 1 juni 2017 heeft de officier van justitie de Audi A3 ten laste van [gedaagde sub 2] , volgens het exploot uit kracht van een op 24 februari 2015 uitgevaardigd en op 6 maart 2015 aan [gedaagde sub 2] betekend dwangbevel, in executoriaal beslag genomen in verband met verhaal van de aan [gedaagde sub 2] opgelegde ontnemingsmaatregel. In het exploot is tevens vermeld dat de Audi A3 weliswaar volgens het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) op naam staat van [eiseres] , maar dat afdoende gebleken is dat de Audi A3 feitelijk in eigendom toebehoort aan [gedaagde sub 2] , zodat executoriaal beslag op de Audi A3 ten laste van [gedaagde sub 2] mogelijk is.
2.11.
In een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door het CJIB op 20 juli 2017, is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Op naam van [gedaagde sub 2] zijn de volgende mutaties gerapporteerd.
Mutatie van 3 januari 2017:
Op dinsdag 3 januari 2017 te 21:00 uur zag een rapporteur (…) op de [adres] ter hoogte van nummer […] , (…) te [woonplaats] een Audi A3 met kenteken [nummer] een beetje sportief rijden. Voertuig parkeerde thuis voor de deur. Voertuig werd bestuurd door de bekende [gedaagde sub 2] . Hij heeft 100.000 euro ontneming open staan. Hij zei direct dat de Audi op naam van zijn vrouw staat.
Mutatie van 9 februari 2017:
Op donderdag 9 februari 2017 te 17:30 uur zagen rapporteurs (…) op de [straat] te [woonplaats] de bekende [gedaagde sub 2] rijden in de Audi A3 met kenteken [nummer] . De Audi staat op naam van zijn vrouw/vriendin. Naast hem zat een blanke vrouw. Onbekend of dit zijn vrouw of vriendin was.
Mutatie van 9 februari 2017:
Op donderdag 9 februari 2017 te 18:30 uur zag een rapporteur (…) vandaag voor de 2e keer [gedaagde sub 2] rijden als de bestuurder van de Audi A3 met kenteken [nummer] . Reed richting zijn GBA-adres. Rapporteur kon verder geen personen in de auto zien.
Mutatie van 11 februari 2017:
Op vrijdag 10 februari 2017 omstreeks 13:00 uur zag een rapporteur (…) het voertuig Audi A3 met kenteken [nummer] rijden. In het voertuig zag ik een persoon zitten welke volgens de politie systemen [gedaagde sub 2] betrof. [gedaagde sub 2] zal als bestuurder in dit voertuig.(…)
Mutatie van 6 april 2017:
Op donderdag 6 april 2017 te 15:15 uur zag een rapporteur (…) de Audi A3 met kenteken [nummer] rijden. Het voertuig werd bestuurd door een man met zwart haar. Ernaast zat een blonde vrouw. Bij natrekken bleek [gedaagde sub 2] vaak bestuurder. Aan de hand van de beschikbare politiefoto kunnen vaststellen dat nu ook [gedaagde sub 2] achter het stuur zat.(…)”.
2.12.
Bij brief van 20 juni 2017 heeft mr. [toenmalige advocaat] te [plaats 1] , de toenmalige advocaat van [eiseres] , het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) (samengevat) meegedeeld dat de Audi A3 eigendom is van [eiseres] , waarbij tevens is verzocht het executoriale beslag op te heffen.
2.13.
Het CJIB heeft bij brief van 23 juni 2017 aan mr. [toenmalige advocaat] , voornoemd, meegedeeld dat het CJIB over voldoende aanwijzingen beschikt, op grond waarvan aannemelijk wordt geacht dat [gedaagde sub 2] als de daadwerkelijke eigenaar van de Audi A3 dient te worden beschouwd. Hieromtrent is in deze brief – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…)Op 16 juni 2017 heeft het CJIB u reeds bericht dat het CJIB een proces-verbaal van bevindingen van de Politie heeft ontvangen met verklaringen ten aanzien van de aanschaf van de personenauto, waaruit blijkt dat de Audi niet voor mevrouw [eiseres] bestemd was maar wel op haar naam moest worden gesteld.
Tevens heeft het CJIB u op 16 juni 2017 bericht dat er 5 waarnemingen van de Politie op verschillende data/tijdstippen zijn, waarbij [gedaagde sub 2] de bestuurder van de Audi was. Uw stelling dat [gedaagde sub 2] zo nu en dan gebruik maakt van de auto acht het CJIB dan ook niet aannemelijk.(…)
Vooralsnog bestaat er voor het CJIB geen aanleiding om tot opheffing van het executoriaal beslag op de personenauto met kenteken [nummer] over te gaan”.
2.14.
Bij brief van 4 juli 2017 heeft de advocaat van [eiseres] nogmaals gemotiveerd aan het CJIB meegedeeld dat de Audi A3 van [eiseres] is en verzocht tot teruggave van de Audi A3 over te gaan. Bij e-mailbericht van dezelfde datum heeft het CJIB aan de advocaat van [eiseres] meegedeeld nog altijd geen aanleiding te zien om het executoriale beslag op te heffen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – het beslag op de Audi A3 op te heffen en de Staat te bevelen om de Audi A3 aan [eiseres] af te geven, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiseres] – samengevat – het volgende. Op 1 juni 2017 is op de Audi A3 ten laste van [gedaagde sub 2] executoriaal beslag gelegd in verband met verhaal van een aan [gedaagde sub 2] opgelegde ontnemingsmaatregel. Volgens de Staat is [gedaagde sub 2] de feitelijke eigenaar van de Audi A3, maar dit is niet het geval. [eiseres] heeft de Audi A3 op 10 september 2016 samen met [gedaagde sub 2] bezichtigd, nadat [gedaagde sub 2] de auto eerder met een vriend had bezichtigd, en zij heeft samen met [gedaagde sub 2] een proefrit in de auto gemaakt, waarbij de verkoper het rijbewijs van [eiseres] heeft gekopieerd, omdat zij de auto eventueel zou kopen. Vervolgens hebben [eiseres] en [gedaagde sub 2] met de verkoper onderhandeld over de prijs, is daarover overeenstemming bereikt en heeft [eiseres] ter zake van de Audi A3 op haar naam een koopovereenkomst gesloten, onder voorbehoud van financiering. [eiseres] heeft de Audi A3 voldaan door middel van eigen middelen, waarover zij beschikte na de verkoop van de Citroën, en door middel van een doorlopend krediet dat zij in verband met de financiering van de Audi A3 heeft afgesloten, waarna zij de auto op 16 september 2016 heeft opgehaald bij de verkoper. [eiseres] heeft de auto sinds september 2016 gebruikt voor haar werk in [plaats 2] en later in [plaats 1] , en zij gebruikte de auto ook om de zoon van [gedaagde sub 2] naar school te brengen en voor boodschappen. Zij heeft sindsdien alle lasten voor de auto (verzekering, motorrijtuigenbelasting en parkeerkosten betaald. Uit al het voorgaande blijkt dat de Audi A3 van [eiseres] is. Dat [gedaagde sub 2] een paar keer in de auto is gesignaleerd en betrokken is geweest bij de aankoop ervan, betekent nog niet dat hij de eigenaar is. Het door de Staat ten laste van [gedaagde sub 2] gelegde executoriale beslag op de Audi A3 is dan ook onrechtmatig en moet worden opgeheven. Daarnaast dient de Staat de Audi A3 aan [eiseres] terug te geven.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen [eiseres] en de Staat is in geschil of de Staat door het leggen van executoriaal beslag ten laste van [gedaagde sub 2] op de Audi A3 onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
4.2.
De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich in het kader van de aan [gedaagde sub 2] opgelegde ontnemingsmaatregel mag verhalen op de Audi A3. De Staat beroept zich in dat verband op het proces-verbaal van bevindingen van de politie, waarin is opgenomen dat uit navraag bij de verkoper van de Audi A3 is gebleken dat [eiseres] bij de aankoop van die auto werd vergezeld door twee mannen, onder wie [gedaagde sub 2] , en dat [gedaagde sub 2] aan de verkoper te kennen heeft gegeven dat de Audi A3 voor hem bestemd was, maar op naam van [eiseres] moest komen. Voorts beroept de Staat zich op het proces-verbaal van bevindingen van het CJIB, waarin is vermeld dat [gedaagde sub 2] vijf keer is gesignaleerd in de Audi A3. Vanwege deze betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij de aankoop van de Audi A3 en zijn gebruik van de auto, is hij de feitelijke eigenaar van de Audi A3, aldus de Staat. Dit betoog kan niet worden gevolgd. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat de Audi A3 aan haar in eigendom toebehoort. In dat verband acht de voorzieningenrechter allereerst relevant dat [eiseres] de auto gekocht heeft. Van belang daarbij is dat in verband met de proefrit die [eiseres] en [gedaagde sub 2] op 10 september 2016 hebben gemaakt het rijbewijs van [eiseres] gekopieerd is omdat zij de eventuele koper zou zijn en voorts dat de koopovereenkomst met betrekking tot de Audi A3 vervolgens op naam van [eiseres] is gesteld. Dat de verkoper volgens het proces-verbaal van bevindingen heeft verklaard dat [eiseres] zich afzijdig hield en geen mening had, doet aan het voorgaande niet af. Dat in het proces-verbaal van bevindingen van de politie voorts is opgenomen dat de verkoper heeft verklaard dat [gedaagde sub 2] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot de Audi A3 heeft gezegd dat de auto voor hem was, maar op naam van [eiseres] moest worden gesteld, is naar voorlopig oordeel – tegenover de betwisting ervan door [eiseres] – onvoldoende ter rechtvaardiging van de conclusie dat [gedaagde sub 2] de eigenaar van de auto is.
4.4.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Audi A3 is gefinancierd met gelden afkomstig van haar bankrekening en van een aan haar verstrekt doorlopend krediet. Tegenover de betwisting door de Staat dat [eiseres] de Audi A3 zelf heeft gefinancierd heeft [eiseres] voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de auto gedeeltelijk is betaald met de verkoopopbrengst van de Citroën die zij op 21 augustus 2016 heeft verkocht en dat de Audi A3 voor het overige is gefinancierd uit een aan [eiseres] verstrekt doorlopend krediet, waarop zij ook aflost. Het betoog van de Staat
dat niet vast staat dat [eiseres] ook daadwerkelijk uit eigen middelen aflost op dit doorlopend krediet is hiertegenover in het geheel niet onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. De verwijzing door de Staat naar de hoogte van het netto salaris van [eiseres] is in dit verband in ieder geval onvoldoende. Aan het verweer van de Staat dat op de door de ouders van [eiseres] aan [eiseres] verstrekte geldlening van maart 2016 het woord ‘goedschrift’ ontbreekt, zodat deze overeenkomst niet rechtsgeldig is, wordt eveneens voorbijgegaan. Immers, naar voorlopig oordeel is genoegzaam gebleken dat deze geldleningsovereenkomst betrekking heeft op de aanschaf van de Citroën die [eiseres] op 21 augustus 2016 heeft verkocht, zodat deze geldlening in het kader van de aankoop van de Audi A3 niet van belang is.
4.5.
Voorts heeft de Staat aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen van het CJIB blijkt dat [gedaagde sub 2] vijf keer is gesignaleerd in de auto, zodat hij als houder van de Audi A3 wordt vermoed de bezitter te zijn en hij als bezitter wordt vermoed de rechthebbende te zijn. Ook dit verweer wordt verworpen. [eiseres] heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij de Audi A3 sinds september 2016 intensief heeft gebruikt om naar haar werk te gaan, om de zoon van [gedaagde sub 2] naar school te brengen en om boodschappen te doen. Voor zover de Staat in dit verband heeft aangevoerd dat [eiseres] volgens haar salarisstrook een ov-vergoeding ontvangt, zodat niet aannemelijk is dat zij de auto gebruikt voor haar werk, wordt daaraan voorbijgegaan. Een dergelijke vergoeding laat immers onverlet dat [eiseres] de eigenaar is van de Audi A3. De omstandigheid dat [gedaagde sub 2] een aantal malen is aangetroffen in een auto die op naam van zijn vriendin staat, betekent niet dat hij de eigenaar is van die auto. Dit geldt te meer nu [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van twee van de in het proces-verbaal van bevindingen genoemde mutaties naast [gedaagde sub 2] in de auto zat en dat zij in de periode waarin [gedaagde sub 2] een aantal malen in de Audi A3 is gezien zwanger was en last had van hoge bloeddruk en opzwellende enkels, waardoor zij geen gebruik kon maken van de Audi A3 en [gedaagde sub 2] haar af en toe reed en de auto gebruikte.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat hetgeen de Staat naar voren heeft gebracht, tegenover de stellingen van [eiseres] , onvoldoende is ter rechtvaardiging van de conclusie dat de Audi A3 feitelijk aan [gedaagde sub 2] toebehoort en dat de Staat zich in het kader van de aan [gedaagde sub 2] opgelegde ontnemingsmaatregel op de auto mag verhalen. Het executoriale beslag op de Audi A3 dient dan ook te worden opgeheven en de Staat dient de Audi A3 aan [eiseres] af te geven, waarbij de termijn voor de afgifte in redelijkheid zal worden bepaald op uiterlijk veertien dagen na de datum van dit vonnis. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze afgifte te versterken met een dwangsom, aangezien de Staat rechterlijke uitspraken pleegt na te komen. De vorderingen worden dan ook op de hierna te vermelden wijze toegewezen.
4.7.
Gelet op voormelde beslissingen kan in het midden blijven of – zoals [eiseres] heeft gesteld – het aan het executoriale beslag ten grondslag liggende dwangbevel een geldige titel oplevert en of dit op de juiste wijze aan [gedaagde sub 2] is betekend.
4.8.
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de proceskosten van [eiseres] volledig dienen te worden toegerekend aan de Staat en niet deels ook aan de medegedaagde [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] is immers slechts gedagvaard in verband met het bepaalde in artikel 438 lid 5 Rv, op grond waarvan verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde, en heeft ook geen verweer gevoerd. In de omstandigheid dat [gedaagde sub 2] door de opstelling van de Staat in het geschil met [eiseres] in deze procedure is betrokken ziet de voorzieningenrechter aanleiding de Staat tevens te veroordelen in de proceskosten van [gedaagde sub 2] . Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft het ten laste van [gedaagde sub 2] gelegde executoriale beslag op de auto van het merk Audi type A3, voorzien van het kenteken [nummer] , op;
5.2.
beveelt de Staat de in 5.1. genoemde auto uiterlijk veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [eiseres] af te geven;
5.3.
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.297,62, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 287,-- aan griffierecht en € 194,62 aan dagvaardingskosten, en aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op € 287,-- aan griffierecht;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.
mvt