Verweerder heeft de bekering van eiseres tot het christelijk geloof niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat eiseres wisselend heeft verklaard over wanneer zij voor het eerst met haar zus over het christelijk geloof heeft gesproken en wanneer zij zich heeft bekeerd. Zo heeft zij in haar vrije relaas tijdens het nader gehoor, in juli 2016, verklaard dat haar zus twee jaar geleden, dus in juli 2014, met haar over het christelijk geloof heeft gesproken. In het nader gehoor heeft zij voorts verklaard ongeveer 2,5 jaar geleden, dus begin 2014, voor het eerst met haar zus over het christendom te hebben gesproken en dat zij in de lente van 2014, vijf of zes maanden na haar kennismaking met het christelijk geloof is bekeerd. De kennismaking zou dan in de periode september tot en met december 2013 moeten zijn geweest. In het nader gehoor heeft eiseres voorts zowel verklaard dat zij ongeveer 2,5 jaar geleden, in het najaar van 2013, christen is geworden, als dat zij twee jaar geleden christen is geworden. Deze verklaringen stroken niet met elkaar. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres de rol die haar zus heeft gespeeld bij haar gestelde bekering niet geloofwaardig heeft gemaakt. Ook heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de moeder van eiseres, die zelf ook al een jaar christen zou zijn, haar niet zelf zou hebben verteld christen te zijn. Eiseres heeft voorts geen concrete verklaringen overgelegd over de bekering van haar moeder. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van eiseres hierover een concreet antwoord mocht worden verlangd, nu zijzelf ook deze weg van bekering heeft genomen.
Voorts wordt eiseres niet gevolgd in haar verklaring dat de bekering niet makkelijk is gegaan en dat het lang duurde voor zij zover was. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet uit haar verklaringen is gebleken. Daarbij komt dat verweerder geloofwaardig heeft mogen achten dat eiseres de islam in haar land van herkomst niet praktiseerde en zij blijkbaar geen binding had met dat geloof. Verweerder heeft derhalve niet ten onrechte gesteld dat van enig proces van afkering van de islam niet kan worden gesproken. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiseres zich over de reden van bekering slechts in vage, oppervlakkige en algemene termen heeft geuit en van enige diepgang of verdieping in het christelijk geloof niet is gebleken. Verder is niet gebleken van op eiseres persoonlijk toegespitste overtuigende verklaringen waarom zij zich tot het christelijk geloof heeft bekeerd. Van enig denkproces, gelet op de risico’s die zij met een bekering liep in Iran, is niet gebleken. Niet ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er bij haar sprake is geweest van een proces van een niet praktiserend moslim tot een persoon die zich in haar land tot het christendom heeft bekeerd.
Gelet op de ongeloofwaardigheid van de bekering tot het christelijk geloof heeft verweerder de verklaringen van eiseres over het incident op 1 december 2015 ook ongeloofwaardig kunnen vinden. Daarbij komt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres daarover wisselende, ongerijmde en ongeloofwaardig geachte verklaringen heeft afgelegd.