In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers [A], [B] en [C] een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst. De eisers vorderden een verbod op de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 17 juli 2014, waarin zij waren veroordeeld om informatie te verstrekken aan de Belastingdienst op straffe van een dwangsom. De Belastingdienst had executoriaal beslag gelegd op de bankrekeningen van de eisers ter verzekering van de verbeurde dwangsommen, die inmiddels tot het maximum waren opgelopen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet tijdig aan de veroordeling uit het vonnis van 17 juli 2014 hebben voldaan. De eisers stelden dat zij alles in het werk hebben gesteld om de benodigde informatie te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelde dat het vollopen van de dwangsommen het gevolg was van hun nalatigheid en niet van onmogelijkheid om te voldoen aan de veroordeling. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de informatieplicht van belastingplichtigen en de gevolgen van het niet naleven van rechterlijke bevelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de dwangsommen terecht zijn opgelegd. De eisers zijn veroordeeld om de proceskosten te betalen, inclusief wettelijke rente bij niet tijdige betaling.