ECLI:NL:RBDHA:2017:9139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/525989 / KG ZA 17/118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opschorting vervangende hechtenis in verband met schuldsanering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in detentie zit, en de Staat der Nederlanden. De eiser, die in een problematische financiële situatie verkeert, vorderde dat de Staat zou worden verboden om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, zodat hij zijn schuldsaneringstraject adequaat kon uitvoeren. De eiser had eerder een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen, die hij niet kon voldoen, en was inmiddels in vervangende hechtenis genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door de vervangende hechtenis uit te voeren, aangezien de wet dit voorschrijft en het CJIB binnen de kaders van de wet handelt. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de uitvoering van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, ook al heeft dit negatieve gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/525989 / KG ZA 17/118
Vonnis in kort geding van 9 maart 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in PI [PI] te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.M.J.P. Penners te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (meer speciaal het Ministerie van Veiligheid en Justitie)
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. I.C. Engels.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 1 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
[eiser] heeft ter zitting zijn vordering gewijzigd, in die zin dat hij thans vordert dat de Staat wordt geboden de vervangende hechtenis op te schorten om hem in de gelegenheid te stellen zijn schuldsaneringstraject (in plaats van zijn schuldhulpverleningstraject) op een adequate wijze uit te voeren. De Staat heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. Gelet hierop en omdat de eiswijziging zeer beperkt is, zal de voorzieningenrechter de eiswijziging – hoewel deze niet zoals voorgeschreven in het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel / familie (bij voorkeur voor de terechtzitting) schriftelijk is medegedeeld – toelaten.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op 15 maart 2017. Het vonnis is heden, bij vervroeging, uitgesproken.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij onherroepelijk vonnis van de politierechter, rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 11 juli 2014 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, wegens verduistering in functie gepleegd. Daarbij is aan [eiser] tevens een schadevergoedingsmaatregel van € 24.839,98 opgelegd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 159 dagen hechtenis, onder handhaving van de betalingsverplichting.
2.2.
De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
2.3.
Het CJIB heeft [eiser] op 12 augustus 2014 aangeschreven voor de (volledige) voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Op 29 september 2014 en 10 november 2014 zijn aanmaningen aan [eiser] verzonden.
2.4.
Op 16 april 2015 is een dwangbevel uitgevaardigd, op grond waarvan de deurwaarder vervolgens een bedrag van € 1.047,67 bij [eiser] heeft geïnd.
2.5.
[eiser] heeft zich, in verband met een problematische schuldsituatie, in augustus 2016 gewend tot de Kredietbank Limburg. In november 2016 heeft [eiser] een stabilisatieovereenkomst, een overeenkomst tot schuldregeling en een overeenkomst financieel beheer met de Kredietbank Limburg gesloten, teneinde via een minnelijk traject tot een regeling te kunnen komen met alle bekende schuldeisers van [eiser] .
2.6.
Op 2 december 2016 is een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis aan [eiser] verzonden, waarbij [eiser] is geïnformeerd dat de bevolen vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd als niet binnen veertien dagen het volledige nog openstaande bedrag van de schadevergoedingsmaatregel is voldaan (€ 30.495,54, inclusief wettelijke verhogingen en verminderd met gedane betalingen). Betaling is uitgebleven.
2.7.
Op 28 december 2016 is een arrestatiebevel uitgevaardigd en sinds 30 december 2016 ondergaat [eiser] vervangende hechtenis. De einddatum van de vervangende hechtenis is 6 juni 2017.
2.8.
Volgens een schuldenoverzicht van Kredietbank Limburg van 5 januari 2017 bedraagt de totale schuldenlast van [eiser] € 198.985,60. De schadevergoedingsmaatregel is in dit overzicht voor een (geschat) bedrag van € 29.881,85 in aanmerking genomen.
2.9.
Kredietbank Limburg heeft de schuldeisers van [eiser] een betalingsvoorstel gedaan. Het CJIB heeft telefonisch aan Kredietbank Limburg medegedeeld dat een schadevergoedingsmaatregel een niet-saneerbare vordering is, die niet kan worden meegenomen in een schuldregeling. Naast het CJIB heeft/hebben (een) andere schuldeiser(s) van [eiser] bericht niet in te stemmen met het betalingsvoorstel, waardoor het niet mogelijk is via een minnelijk traject tot een regeling met de schuldeisers te komen. [eiser] wil gebruik gaan maken van de schuldsaneringsregeling.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
i) de Staat te verbieden om de vervangende hechtenis verder te executeren;
ii) de Staat te gebieden om de uitvoering van de vervangende hechtenis op te schorten om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn schuldsaneringstraject op een adequate wijze uit te voeren;
iii) [eiser] per direct, althans binnen één dag na dit vonnis, in vrijheid te stellen;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] is niet onwillig de schadevergoedingsmaatregel te betalen, maar heeft niet de financiële middelen om de vordering in een keer te kunnen betalen. [eiser] verkeert in een moeizame financiële situatie, onder andere omdat hij na zijn echtscheiding in 2006 zijn huis met een grote restschuld heeft moeten verkopen en omdat hij werkloos is geraakt. Het inkomen van [eiser] is inmiddels gedaald tot de beslagvrije voet. Vanaf augustus 2016 was [eiser] niet meer in staat af te lossen op de schadevergoedingsmaatregel en toen heeft hij zich gemeld bij de Kredietbank Limburg. Met de hulp van de Kredietbank Limburg wil [eiser] een lange termijn oplossing voor zijn schulden bereiken, waarbij hij zich bewust is van het feit dat de schadevergoedingsmaatregel niet saneerbaar is. [eiser] ontvangt een WW-uitkering en een aanvullende IOAW-uitkering. Deze uitkeringen zullen na een maand hechtenis eindigen, waarna [eiser] geen inkomsten meer heeft. Zonder inkomsten kan het schuldhulpverlenings-/schuldsaneringstraject niet meer uitgevoerd worden en kan [eiser] zijn huur niet meer betalen, waardoor hij dakloos kan raken. Bovendien had [eiser] (na een proefplaatsing) zicht op een nieuwe arbeidsplaats, die echter komt te vervallen als [eiser] niet op korte termijn zijn werkzaamheden aldaar kan hervatten. Dit is, vanwege de leeftijd van [eiser] (62 jaar), wellicht de laatste mogelijkheid om betaalde arbeid te verkrijgen.
3.3.
De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] door uitvoering te geven aan de vervangende hechtenis. De oplossing voor de schuldenproblematiek van [eiser] wordt door de vervangende hechtenis nagenoeg onmogelijk, terwijl [eiser] en zijn hulpverleners hard hebben gewerkt om het schuldhulpverleningstraject van de grond te krijgen. Bovendien worden de mogelijkheden van [eiser] om in aanmerking te komen voor betaalde arbeid nodeloos gefrustreerd.
3.4.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aangezien [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – bevoegd tot kennisneming van de vordering.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, zoals in dit geval de aan [eiser] opgelegde schadevergoedingsmaatregel, niet alleen mag, maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Bovendien moet een schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 561, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd.
4.3.
Het CJIB is belast met de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen. De wijze waarop het CJIB dit doet is neergelegd in de Aanwijzing executie (Staatscourant 2014, nummer 37617, datum inwerkingtreding 1 januari 2015 (hierna: de Aanwijzing)). Conform vaste jurisprudentie is de werkwijze zoals neergelegd in de Aanwijzing als zodanig niet onrechtmatig. Voorts heeft het CJIB bij de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vervangende hechtenis, binnen de kaders van de wet en de Aanwijzing, grote beleidsvrijheid en kunnen zijn beslissingen slechts marginaal getoetst worden.
4.4.
Het beleid, zoals neergelegd in de Aanwijzing, houdt, kort samengevat, in dat het CJIB in beginsel geen betalingsregelingen treft en dat een verzoek daartoe alleen op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. De termijn waarbinnen volledige betaling van de schadevergoedingsmaatregelen moet zijn gerealiseerd is in dat geval in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan deze termijn tot 36 maanden worden verlengd, mits aannemelijk is dat binnen de afgesproken termijn aan de gehele vordering kan worden voldaan. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van die termijn van 36 maanden worden afgeweken (zie bijlage 3, onder 3 en 9 van de Aanwijzing), waarbij nog steeds het uitgangspunt geldt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening binnen een redelijke termijn (Kamerstukken II 2009/10, 3012 (Aanhangsel van de Handelingen), p. 2).
4.5.
Gesteld noch gebleken is dat het CJIB heeft gehandeld in strijd met hetgeen is neergelegd in de Aanwijzing. In zoverre is van onrechtmatige handelen van de Staat bij de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde schadevergoedingsmaatregel derhalve niet gebleken.
4.6.
De stelling van [eiser] dat bij hem geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht werpt geen ander licht op de zaak. De regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel is neergelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze regeling behelst onder meer dat de strafrechter die de schadevergoedingsmaatregel oplegt, gehouden is vervangende hechtenis te bepalen voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ook ten uitvoer wordt gelegd in situaties waarin de veroordeelde niet aan de maatregel
kanvoldoen. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien (zie o.a. ook HR 20 juni 2000, NJ 2000, 634). Daar komt bij dat ingevolge vaste jurisprudentie het gebrek aan draagkracht onder (uitzonderlijke) omstandigheden reden kan zijn voor de strafrechter om af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, terwijl de situatie zich daarvoor in beginsel wel leent (zie o.a. HR 19 juni 2007, LJN:AZ8788). Hiervan uitgaande lag het op de weg van [eiser] – die heeft aangevoerd dat zijn financiële problemen reeds na zijn echtscheiding in 2006 zijn aangevangen – om daarop in de strafzaak een beroep te doen. Vast staat dat de strafrechter in dit geval geen aanleiding heeft gezien af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, zodat uitgegaan moet worden van de onherroepelijke uitspraak (die ten uitvoer moet worden gelegd, vgl onder 4.2)
4.7.
De omstandigheid dat de vervangende hechtenis gevolgen heeft voor de oplossing van de schuldenproblematiek van [eiser] en zijn kans op betaalde arbeid brengt, tot slot, evenmin mee dat de Staat onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Zoals de Staat terecht stelt is aan vrijheidsbenemening inherent dat dit (diep) ingrijpt in het persoonlijke leven van de betrokkenen. Bezien in het licht van het voorgaande moeten die negatieve gevolgen van de detentie voor rekening van [eiser] komen.
4.8.
Slotsom is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart dit vonnis deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.
idt