Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2017 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen1.Eiser is van Libische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
Uit de onrechtmatige staandehouding vloeit volgens eiser voort dat de daaropvolgende overbrenging en ophouding voor verhoor en vervolgens zijn inbewaringstelling eveneens onrechtmatig zijn. Eiser stelt zich voorts op het standpunt, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling, dat voor zijn overbrenging en ophouding ook op zichzelf geen grondslag bestond.
Nu bij de strafrechtelijke aanhouding van eiser en na de beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie (nog) niet kon worden vastgesteld dat hij rechtmatig verblijf heeft, mocht daarin grond worden gevonden voor het vermoeden dat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef en mocht daarom met achterwege laten van de staandehouding tot ophouding worden overgegaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO7160).
De beroepsgrond slaagt niet.
Hij heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft toegelicht wat het doel is van het tegenwerpen van de grond dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Niet is gebleken dat verweerder twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van eiser. Verweerder is afgegaan op de informatie die Duitsland over eiser heeft gegeven. Eiser verwijst in dit verband voorts naar de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4359).
De grond dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen, omdat op hem geen vertrekplicht rust.
De toelichting die verweerder in het bestreden besluit heeft gegeven op de lichte gronden dat hij niet over een vaste woon- en verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan beschikt is te algemeen en niet toegespitst op het gedrag van eiser. Voorts is het inherent aan het zijn van asielzoeker dat deze gronden zich voordoen. Eiser verwijst daartoe naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 25 april 2012 en de uitspraak van 20 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8721).
Ten aanzien van de grond dat eiser verdachte is van een misdrijf, wijst eiser erop dat hij is heengezonden en geen verdachte meer is.
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, Vb, vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte(n) is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen de door verweerder toegepaste lichte gronden, behoeft daarom geen bespreking.
De beroepsgrond slaagt.
Beslissing
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag