ECLI:NL:RBDHA:2017:8499
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van bekering tot het christendom en afvalligheid van de islam
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit hebbende vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had zijn aanvraag ingediend op basis van zijn bekering tot het christendom en de vrees voor vervolging in Iran vanwege zijn afvalligheid van de islam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 10 november 2016 door verweerder is afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de vergunning vormen.
Tijdens de zitting op 30 juni 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser inconsistent en ongeloofwaardig waren. Eiser had verklaard dat hij in 2015 was begonnen met het bezoeken van huiskerken en dat hij zich christen voelde, maar verweerder heeft deze bekering niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft de argumenten van verweerder gevolgd en geconcludeerd dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn bekering en de gevolgen daarvan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over de veranderingen in zijn leven na zijn bekering.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na verzending.