Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 15 juni 2015, met producties;
- de conclusie van antwoord van 21 oktober 2015, met producties;
- het tussenvonnis van 4 november 2015, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 april 2016 en de daarin genoemde gedingstukken.
2.De feiten
Concernverhouding DF Nederland en aandelenoverdracht
“a) op 1 april 2002 zal een gedeelte van de Koopsom, te weten een bedrag van € 2.773,558, 46 (f 6.113.000), worden voldaan door verrekening met de vordering in rekening-courant welke Koper heeft op Verkoper en welke rekening-courantvordering op 1 april 2002 zal belopen het bedrag van € 2.773.958,46 (f 6.113.000).b) vóór of op 1 april 2002 zal een gedeelte van de Koopsom, te weten een bedrag van € 521.847,25 9f 1.150.000), worden voldaan door Koper aan Verkoper.
“Ik hoop daarom dat de erfgenamen het advies hebben opgevolgd om de nalatenschap te aanvaarden op het voorrecht van boedelbeschrijving.”De eerste bodemprocedure en advies [gedaagde]
“Doordat vanuit DFN in ongeveer één jaar tijd in totaal € 7.376.832 naar [de Beheermaatschappij 1] . en € 425.000 naar [de Holding] is toegevloeid, is de liquiditeitspositie van DFN zodanig aangetast (-/- € 2.402.204), dat DFN hierdoor niet meer in staat was om aan haar kortlopende betalingsverplichtingen te voldoen. Een eigen vermogen van € 377.278 op een balanstotaal van € 5.152.272 kan dat ook niet opvangen en financierbaar maken. Getoetst aan het criterium van faillietverklaring ex artikel 6 lid 3 Fw (“de schuldenaar [die] in de toestand verkeerd dat hij heeft opgehouden te betalen”) werd het faillissement in feite onafwendbaar.”
€ 2.773.958,46, vermeerderd met rente vanaf 22 februari 2002 ter betaling van een rekening-courantschuld van [de Beheermaatschappij 1] aan DF Nederland.
Subsidiair, voor het geval deze vordering niet zou worden toegewezen: verklaring voor recht dat de rechtshandeling die de overgang van die rekening-courantschuld op [B] heeft bewerkstelligd (hierna: de rechtshandeling) ten opzichte van de boedel, c.q. DF Nederland is vernietigd op grond van pauliana (artikelen 42-51 Fw), althans tegenstrijdig belang (artikel 2:256 BW), althans doeloverschrijding, althans 2:207c BW alsook de erven c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van genoemd bedrag aan de curator.
€ 2.859.000, vermeerderd met rente vanaf 31 december 2001, op grond van onverschuldigde betaling (2:216 lid 2 BW), althans onrechtmatige daad (6:162 BW).
“(…)Op 29 augustus 2007 heb ik met mevrouw [A] en [E] de goede en kwade kansen van het voeren van een procedure besproken. Niet uitgesloten moet worden dat het voeren van deze procedure aan advocaatkosten tenminste € 30.000,00 zal bedragen ongeacht de vraag of de procedure gewonnen of verloren wordt. Als de procedure gewonnen wordt wordt de boedel in de kosten veroordeeld en in de praktijk betekent dat een eventuele kostenveroordeling niet verhaalbaar is. Wordt de procedure verloren dan komt naast de eigen advocaatkosten ook nog een de kostenveroordeling ten behoeve van de wederpartij om de hoek kijken, die ongeveer € 25.000 zullen belopen.
“(…) U heeft mijn suggestie tijdens de schorsing om de curator een aanbod te doen van € 100.000,- tegen finale kwijting afgewezen, omdat u en […] ervan overtuigd zijn dat de procedure gewonnen zal worden. Gezien de opmerkingen van de rechter is die kans groot, maar zekerheid bestaat er pas als de uitspraak er is. (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Beroepsfout(en)?
Deloitte/Hassink) in 3.5.3 met verwijzing naar HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905, NJ 1998/257 (
Baijings)).
“in een periode van 1 jaar meer dan € 7 miljoen ten laste van DFN ontvangen en heeft DFN daarmee het faillissement ingejaagd”. [A] heeft DF Nederland volgens de curator willens en wetens laten afkoersen op een faillissement ter verrijking van zichzelf, waarvoor hij hem aansprakelijk hield. De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een constructie om zeker te stellen, zoals in de koopovereenkomst overeengekomen, dat de koopsom vóór eind 2002 volledig betaald zou worden ten laste van DF Nederland. De financieringsconstructie hield, aldus de curator, in dat [de Beheermaatschappij 1] zichzelf in 2001
€ 2.859.000 aan dividend over 2001 heeft uitgekeerd. Vervolgens heeft, aldus de curator, [de Beheermaatschappij 1] in 2002 haar aandelen overgedragen aan [de Holding] en is de koopprijs conform de koopovereenkomst van 28 februari 2002 volledig ten laste van DF Nederland gekomen door i) verrekening van de schuld van [de Beheermaatschappij 1] aan DF Nederland ad € 2.773.958, 46 met de verplichting van [de Holding] aan [de Beheermaatschappij 1] tot het betalen van de koopsom, waardoor sprake was van een insolvabele, in plaats van een solvabele crediteur en ii) (dividend- en kapitaal)uitkeringen van € 3.558.000 aan [de Holding] (die deze heeft doorbetaald aan [de Beheermaatschappij 1] ).
onweerlegbaarvaststaat dat het bestuur zijn taak ook voor het overige kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. In dat geval wordt
weerlegbaarvermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Een redelijke uitleg van art. 2:248 lid 2 BW brengt mee dat voor het ontzenuwen van het daarin neergelegde vermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest (HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7916, NJ 2007/2
(Van Schilt/Jansen)).
€ 4.517.282,05 beliep. Niet in geschil is dat deze prijs reëel was. Evenmin is in geschil dat DF Nederland ten tijde van de overdracht een financieel gezonde onderneming was. In 2001, respectievelijk 2002 is blijkens de jaarrekeningen over die jaren een winst voor belastingen gemaakt van € 3.022.0645 en € 2.801.124. Liquiditeitsproblemen op dat moment zijn niet gesteld of gebleken. [de Holding] heeft voorts na de overdracht van de aandelen op 26 maart 2002 de bedrijfsvoering van DF Nederland daadwerkelijk voortgezet en de vennootschap heeft nog ruim anderhalf jaar, tot eind oktober 2003, voortbestaan.
€ 85.464) en ook (nog) niet de koopprijs van de eerder, eind 2001, verworven aandelen had voldaan, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Anders dan de curator heeft betoogd, zijn in de koopovereenkomst van 28 februari 2002, behoudens de genoemde verrekening van de schuld van [de Beheermaatschappij 1] aan DF Nederland met een gedeelte van de koopprijs, alleen bepalingen opgenomen met betrekking tot de termijnen van betaling van de koopprijs, niet met betrekking tot de wijze van financiering daarvan. [de Holding] was niet verplicht tot financiering van de koopprijs ten laste van DF Nederland en niet gesteld of gebleken is dat hij niet elders financiële middelen zou hebben kunnen aantrekken.
Tenzij bij de statuten anders is bepaald, wordt de vennootschap in alle gevallen waarin zij een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders, vertegenwoordigd door commissarissen. De algemene vergadering is steeds bevoegd een of meer andere personen daartoe aan te wijzen.”
Pinakel)) geoordeeld dat in het geval een bestuurder wegens tegenstrijdig belang de vennootschap onbevoegd heeft vertegenwoordigd, de rechtshandeling nietig is en niet vernietigbaar. Dit arrest is acht maanden na het uitbrengen van de dagvaarding in de eerste bodemprocedure gewezen. Gelet op de doorlooptijd van civiele procedures houdt de rechtbank het ervoor dat dit arrest bij de beoordeling in de eerste bodemprocedure zou zijn betrokken. Het beroep van de erven c.s. op verjaring zou, anders dan [eiseres] betoogt, hierop zijn gestrand.
Leningen met het oog op het nemen of verkrijgen van aandelen in haar kapitaal of van certificaten daarvan, mag de vennootschap slechts verstrekken tot ten hoogste het bedrag van de uitkeerbare reserves en voor zover de statuten dit toestaan.
De vennootschap houdt een niet uitkeerbare reserve aan tot het uitstaande bedrag van de in het vorige lid genoemde leningen.”
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,-)