ECLI:NL:RBDHA:2017:8216
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot afwijzing van verblijfsvergunning voor Armeense familie met beroep op kinderpardon
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Armeense familie en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers, bestaande uit een vader, moeder, en hun twee kinderen, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 21 februari 2017, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning werden afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familie sinds 2010 asiel heeft aangevraagd, maar dat deze aanvragen zijn afgewezen wegens gebrek aan positieve overtuigingskracht. De rechtbank heeft ook gekeken naar eerdere aanvragen en besluiten die de familie heeft ingediend, waaronder verzoeken om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eisers niet hebben meegewerkt aan hun vertrek naar Armenië, ondanks dat hen laissez passer zijn toegezegd. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvragen terecht heeft afgewezen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.